Zwangere vrouwen geven SARS-CoV-2 infectie niet door aan pasgeborenen

Zwangere vrouwen die in de laatste fase geinfecteerd zijn met SARS-CoV-2, het virus dat COVID-19 veroorzaakt, hebben weinig kans dat de infectie doorgegeven wordt aan hun baby’s, volgens een onderzoek,  gefinancierd door de National Institutes of Health. Het onderzoek volgde 127 zwangere vrouwen die in de lente van 2020 werden opgenomen in ziekenhuizen in Boston. Onder de 64 zwangere vrouwen die positief getest waren op SARS-CoV-2, waren alle op het virus geteste baby’s negatief. Ondersteuning van het NIH werd geleverd door het Eunice Kennedy Shriver National Institute of Child Health and Human Development (NICHD), het National Heart, Lung, and Blood Institute (NHLBI), en het National Institute of Allergy and Infectious Diseases (NIAID).

‘Deze studie geeft wat geruststelling dat het onwaarschijnlijk is dat SARS-CoV-2 infecties tijdens de laatste drie maanden van de zwangerschap via de placenta bij de foetus kunnen komen, maar meer onderzoek is nodig om deze uitkomst de bevestigen,’ zegt Diana W. Bianchi, M.D., NICHD Directeur.

Het onderzoek, gepubliceerd in de uitgave van JAMA Network Open, werd geleid door Andrea G. Edlow, M.D., M.Sc., van Massachusetts General Hospital en Harvard Medical School.

De onderzoekers bestudeerden het SARS-CoV-2 infecties in de laatste drie maanden van de zwangerschap, waarbij viruswaarden van luchtweg-, bloed- en placentaweefselmonsters werden beoordeeld. Ook werd de aanmaak van antistoffen bij de moeders onderzocht – hoe goed deze antistoffen door de placenta heen kwamen naar de foetus (een indicatie van potentiele immuunbescherming van de moeder) – en deed men onderzoek naar het placentaweefsel. De uitkomsten zijn alleen van de vrouwen in deze laatste fase omdat gegevens van de tijdens de eerste en tweede fase geinfecteerde vrouwen nog steeds worden verzameld en geevalueerd.

Onder degenen die tijdens het onderzoek positief getest werden op SARS-CoV-2, was 36% (23 van de 64) asymptomatisch; 34% (22 van de 64) had milde klachten, 11% (7 van de 64) had matige ziekteverschijnselen, 16% (10 van de 64) had ernstige klachten, en 3% (2 van de 64) verkeerde in kritische toestand. Ter vergelijking deden aan het onderzoek 63 zwangere vrouwen mee die negatief getest waren op SARS-CoV-2 en 11 vrouwen met COVID-19 in de vruchtbare leeftijd, die niet zwanger waren.

Het team ontdekte dat zwangere vrouwen die posief waren voor SARS-CoV-2 aantoonbare concentraties van het virus hadden in luchtwegvloeistoffen zoals speeksel, neus- en keelafscheiding, maar geen virus in het bloed of de placenta.

De onderzoekers vonden geen belangrijke verschillen tussen concentraties van SARS-CoV-2 antistoffen bij zwangere en niet-zwangere vrouwen. Echter, het onderzoeksteam vond wel lager dan verwachte concentraties beschermende antistoffen in het bloed van de navelstreng. Daarentegen vonden ze hogere concentraties van influenza-specifieke antistoffen – waarschijnlijk door griepvaccinaties van de moeders – in de navelstrengbloedmonsters van zowel SARS-CoV-2 positief als negatief geteste vrouwen. De onderzoekers gaan ervan uit dat deze uitkomsten erop kunnen wijzen dat SARS-CoV-2 antistoffen niet zo gemakkelijk de placenta kunnen passeren als andere antistoffen van de moeders.

De onderzoekers gaan ervan uit dat hun rapport een van de eerste is over de minder-dan-verwachte overdracht van SARS-CoV-2 antistoffen naar de foetus. De geringe overdracht van deze antistoffen was ongeacht de ernst van COVID-19 bij de moeders, of dat ze een onderliggende aandoening had, zoals obesitas, hoge bloeddruk of diabetes. De onderzoeksauteurs wijzen op het belang van de vraag waarom deze maternale antistoffen minder goed door de placenta passeren en of deze verminderde transfer van antistoffen baby’s vatbaarder maakt voor SARS-CoV-2 infecties, vergeleken met andere infecties. De auteurs voegden ook toe dat het belangrijk is om vast te stellen het hoe lagere concentraties van maternale SARS-CoV-2 antistoffen van invloed kan zijn op de gezondheid van vroeggeboren baby’s, omdat COVID-19 het risico kan verhogen op vroeggeboortes.

Het onderzoek wees ook uit dat de placenta’s van geinfecteerde vrouwen niet anders waren dan die van niet-geinfecteerde vrouwen, maar het risico op ischemie (verlaagde bloeddruk) in de placenta bleek hoger bij vrouwen met ernstiger COVID-19. Overeenkomstig een eerder rapport stelden de onderzoekers ook vast dat, terwijl de placenta belangrijke moleculen van SARS-CoV-2 gebruikt om infectie te veroorzaken – de ACE2 receptor en het TMPRSS2 enzym – deze twee molecules zelden samen aangetroffen worden op dezelfde locatie, wat kan verklaren waarom het virus slechts zelden de placenta aantast.

Vertaling: Ellen Lam