Alternatieve vetverbrandingsmechanismen als obesitas therapie

Een nieuwe studie heeft de regulering van alternatieve energieverspilling in vetweefsel van muizen in kaart gebracht; een bevinding die een nieuw venster opent om zwaarlijvigheid te behandelen bij menselijke patiënten die gewoonlijk onderdrukte conventionele vetverbranding vertonen.

De toenemende prevalentie van obesitas en zijn metabole comorbiditeiten (zoals diabetes, hartaandoeningen en kanker) verwoesten ons gezondheidssysteem en vereisen dringend nieuwe therapeutische strategieën. Het verhogen van het energiemetabolisme om overtollige suiker en vet te verbranden zou van enorme therapeutische waarde zijn. Hoewel de meeste zoogdieren een krachtig eiwit bezitten om vet rechtstreeks in hun vetweefsel te verbranden, gaat dit eiwit helaas bijna verloren bij zwaarlijvige mensen.

Een nieuwe studie heeft de primaire hormonale regulator geïdentificeerd voor alternatieve energieverslindende mechanismen van muizen wanneer het conventionele eiwit ontbreekt. De bevindingen werpen licht op therapeutische doelen in vetweefsel die kunnen helpen om de energie verspillende capaciteiten bij de mens te ontgrendelen om obesitas te corrigeren. De studie is gepubliceerd in Nature Communications en wordt geleid door onderzoekers van de Universiteit van Stockholm in samenwerking met het Institute for Diabetes and Obesity of the Helmholtz Zentrum Munich, Duitsland.

“Alternatieve mechanismen van energieverspilling in vetweefsel bieden een groot therapeutisch potentieel om diabetes en obesitas te bestrijden. Door de hormonale regulatie ervan aan het licht te brengen, hebben we een belangrijke stap voorwaarts gemaakt ‘, zegt Martin Jastroch, senior auteur van deze studie en universitair hoofddocent Molecular aan het Department of Molecular Biosciences, The Wenner-Gren Institute, Stockholm University.

Read “Endogenous FGF21-signaling controls paradoxical obesity resistance of UCP1-deficient mice” in Nature Communications. 

Read more on Martin Jastroch´s research.

Read more on Susanne Keipert´s research.