Reïncarnatie


balk2.jpg (42734 bytes)

Google


Reïncarnatie; de ‘oude’ Bijbelse opvattingen

Deel I

Reïncarnatie; het Nieuwe Inzicht!

Deel II

‘Dood gaan op Aarde, ontdekken dat je niet dood bent, na enige tijd terugkeren op Aarde. Weer leven als mens, weer dood gaan, weer ontdekken dat je toch niet dood bent, maar anders leeft. Iedere keer een andere ‘persoonlijkheid’ zijn. Duizenden keren, maar je niet kunnen herinneren. Reïncarnatie!’

Inleiding

De dood en het reïncarnatieproces zijn te beschouwen als een onoplosbaar gebeuren in het menselijk leven. Het is een essentieel deel van de cyclus van een mensenleven. Het is een onlosmakelijk deel van het gehele levensproces. Zonder inzicht en begrip voor zowel het reïncarnatieproces als dood op zich, zal men minder de ware zin van het leven begrijpen als mens hier op Aarde.
Wij mensen zijn onlosmakelijk verbonden met het Universum. Het Universum dat ‘leeft’ en evolueert. Wij kunnen dan ook het evolutieproces van het Universum niet gescheiden zien van het leven hier op Aarde, omdat wij simpelweg te beschouwen zijn als een microkosmos in het macrokosmische levensproces van het Oneindige Universum en het levensproces dat een oneindige cyclus is, die nooit ten einde komt.

Het thema ‘de dood brengt nieuw leven’ zou ons leven moeten gaan beïnvloeden, zeker nu wij op een cruciaal keerpunt in de wereldgeschiedenis staan. Maar helaas, iedereen is drukdoende met zijn of haar sociale leven, maar niemand spreekt over de ‘dood’ of over reïncarnatie. Een onderwerp ‘not done’. Helaas!

Wat betekent reïncarnatie? Wat is dat?
Het woord reïncarneren komt van het Latijnse woord ‘carne’ en betekent letterlijk ‘terug in het vlees’ of ‘opnieuw in het vlees geboren worden’. Het woord reïncarneren stamt uit het Grieks en betekent ‘opnieuw bezield’ of verwijst naar een zielsverhuizing. Volgens Van Dale betekent reïncarnatie: wedergeboorte van de ziel in een lichaam. De ziel daalt weer in het ‘vlees’ om opnieuw een levenscyclus mee te maken.

Het woord reïncarnatie houdt vanzelf al de erkenning in, dat er iets in de mens aanwezig is, dat de dood overleeft. Anders zou er in het geheel niets zijn om opnieuw geboren te worden. Reïncarnatie betekent dan ook in de meest eenvoudige zin ‘de terugkeer naar het aardse leven ná de dood’. Dus een wezenlijk, niet-lichamelijke deel van onszelf, dat het lichamelijke sterven heeft overleeft en na een kort of lang verblijf in een andere dimensie, weer opnieuw in een nieuw stoffelijk lichaam zal verschijnen voor een volgende levenscyclus. Dat is wat reïncarnatie is.

Een groot aantal godsdiensten onderwijst dit idee, maar de details zijn verschillend. Hoe ver wij ook in de tijd teruggaan, elke religie – ook de meest primitieve – had als uitgangspunt dat de mens een kern bezat die na de dood verder leefde. Het is deze kern – in de christelijke wereld wordt gesproken over een ziel – die onsterfelijk is en zich steeds opnieuw in een lichaam incarneert.

Dat klinkt voor veel mensen al te fantastisch. Er zou dus een deel in mij en in iedereen zijn, dat ik nota bene nog nooit heb gezien, en dat mijn dood overleeft? En dat deel zou in een ander lichaam eenvoudig verder leven. Het zou er dan op neerkomen, dat ik niet eens werkelijk sterf maar telkens opnieuw uit de dood verrijs en een nieuw leven op deze Aarde doorbreng’.

De denkbeelden over het ‘opnieuw geboren worden’ zijn echter niet eensluidend. Zo zijn er opvattingen, die de terugkeer van de mens zijn in termen van natuurwetten, in termen van beloning en straf of in termen van ontwikkeling. Een ander verschil gaat over het aantal reïncarnaties. Zijn het enkele, ettelijke honderden of het Indische getal 840.000? De verschillen hebben allemaal te maken met waar, in welke vorm en hoe vaak een mens zal terugkeren. Zullen we als dezelfde persoon in een permanente plaats – bijvoorbeeld de hemel of de hel – opnieuw gaan leven, voor eeuwig? Of zullen we vele malen als verschillende wezens terugkeren naar deze of een vergelijkbare wereld. Het Boeddhisme en Hindoeïsme bijvoorbeeld staan achter dit tweede idee.

Is reïncarnatie een geloof, fantasie of werkelijkheid?

Het idee van reïncarnatie bestaat al sinds vele duizenden jaren voor Christus en komt voor in diverse religies en culturen over de hele wereld. Ook in de New Age beweging en sommige Indiaanse religies van Noord- en Zuid Amerika komt geloof in reïncarnatie voor. Het geloof in reïncarnatie wordt ook aangetroffen bij sommige kleine volken in gebieden die als islamitisch bekend staan. In het Jodendom wordt reïncarnatie ‘Gilgal’ genoemd. Voor antroposofen en theosofen is het juist iets fijns, een evolutie naar het hogere. Voor antroposofen is het juist de wezenskern die in vele levens naar ware goddelijke vrijheid moet groeien. In navolging van de theosofie geloven ook de antroposofen, de rozenkruisers en andere esoterische groepen in reïncarnatie, waarbij zij echter de mogelijkheid van het onaangename terugvallen naar een ‘lager’ bewustzijnsniveau zoals in het hindoeïsme mogelijk is, meestal verwerpen.

Reïncarnatie is het meest bekend als behorend tot het Hindoeïsme en Boeddhisme, waarin het geloof in reïncarnatie sterk verwant is met het begrip karma wat de toekomstige geboorte beïnvloedt. In het Boeddhisme geeft men de voorkeur aan het begrip wedergeboorte boven reïncarnatie, daar reïncarnatie impliceert dat er iets is dat weer opnieuw geboren wordt. Het Boeddhisme onderschrijft het bestaan van een eeuwigdurende ‘ik’, ‘het zelf’ of ‘ziel’ niet. Het Boeddhisme omschrijft reïncarnatie als een eindeloze cyclus van steeds weer nieuwe levens die aangedreven worden door de mentale corrupties van de geest. Vrijheid van deze cyclus is het Nirwana!

Het huidige Christendom wijst het idee van de reïncarnatieleer van de hand, hoewel het vroege christendom wel veel ‘volgelingen’ kende in de reïncarnatieleer; de gnostische reïncarnatieleer.

Het is zeer gebruikelijk om te spreken over het geloof in reïncarnatie. Daartegenover stellen velen: ‘Ik geloof er nu eenmaal niet in.’ En daarmee is de discussie voor hen gesloten. Mensen hebben gauw de neiging van iets dat ze niet begrijpen of kunnen bevatten, te beweren: ‘zoiets kan nooit bestaan’. Maar welke maatstaf legt men hierbij aan? Nu kan men inderdaad reïncarnatie tot een geloof maken, zoals men kan geloven dat in het jaar 2012 de wereld zal vergaan zoals sommige sektarische groepen beweren. Dit is echter een heel ander soort geloof dan het geloof in hemel en hel, het geloof in de ‘Voorzienigheid’ of het geloof in het eeuwig leven. Dergelijke geloofsinzichten zijn nooit langs wetenschappelijke weg te verifiëren. Wie toch over de problemen van leven en dood serieus wil nadenken, moet een open oog voor de werkelijkheid en een open geest voor de theorie hebben, zo zegt een groot wetenschapper.

Reïncarnatie zou zeer goed een natuurwetenschappelijk feit kunnen zijn, evenals de evolutie en de erfelijkheid. Zo is het niet ondenkbaar dat hét wetenschappelijk wordt aangetoond, dat reïncarnatie bestaat. Als iemand dán nog beweert: ‘Ik geloof er toch niet in’, dan is dat even absurd als niet te geloven in de zwaartekracht of in het bestaan van de Noordpool omdat men daar nooit is geweest. Het is daarom beter reïncarnatie uit de geloofsfeer te halen en het te beschouwen als een wetenschappelijke hypothese, die op zijn geldigheid getoetst moet worden.

Reïncarnatie: het bewijs?

Het voornaamste ‘bewijs’ dat tot nu toe is aangereikt over het bestaan van reïncarnatie is gebaseerd op ontelbare verhalen die opgeschreven zijn tijdens herinneringen onder hypnose, automatisch schrift, channeling en déjà-vu ervaringen e.d. [J.B. Delacour, ‘Toch reïncarnatie’; Hans ten Dam,’Catharsis en Integratie’]. Natuurlijk bewijst dit alles niet dat meerdere reïncarnaties waar of onwaar zijn. Maar het geeft aan de andere kant toch ook duidelijk aan dat de mens de verhalen over reïncarnatie niet meer kan ontkennen; zo maar naast zich neer kunnen leggen of doen alsof het niet bestaat. Misschien moet je hier wel in (leren) ‘geloven’, leren omgaan met deze onwetendheid of zelfs leren accepteren dat het bestaat en dat het zelfs een werkelijk bestaand feit is. En het idee leren aanvaarden, dat reïncarnatie zelf een grote betekenis of zin aan het leven kan geven; er voor kan zorgen dat het leven hier op Aarde juist de moeite waard wordt en het leven zo bijzonder maakt!

Zeer opmerkelijk is, dat recente enquêtes hebben uitgewezen dat 60% van alle Amerikanen gelooft dat reïncarnatie mogelijk is. Enkele wetenschappers hebben het verband gelegd tussen de quantumfysica en het leven na de dood; beweren dat de quantumfysica perfect het voortbestaan van de persoonlijkheid na de dood ondersteunt, en dat het onderzoek naar het leven na de dood een ‘integraal deel van de fysica’ uitmaakt. De Volkskrant meldde in juni 2009: ‘Bereidt het Vaticaan een nieuw dogma over de reïncarnatie voor? Volgens mgr. Bär niet’ en Kerken in Actie hield een conferentie over geloof en reïncarnatie, dat was georganiseerd in september 2001. Dit geeft aan dat de mensheid bereid is anders te gaan leren denken in de laatste jaren! Reïncarnatie is niet alleen via diverse New Age leerstelsels de westerse gedachte binnengedrongen, maar is ook in de christelijk Kerk en bepaalde christelijke varianten opgedoken. De Bijbel wordt soms feitelijk geciteerd om het geloof in reïncarnatie te ondersteunen of juist niet, of op zijn minst om de mogelijkheid te ondersteunen dat reïncarnatie met het Christendom kan co-ëxisteren.

Natuurlijk, iedereen houdt het volste recht om de reïncarnatiegedachte als onderdeel van zijn wereldbeschouwing eigen te maken of het simpelweg te verwerpen. Maar met het begrip reïncarnatie in het achterhoofd zijn vele oorzaken en gevolgen van het huidige leven beter te verklaren en te begrijpen. De meest aangevoerde verdediging van de reïncarnatiegedachte is het fenomeen van ‘herinnering aan het vorig leven’; de bekwaamheid om gedetailleerd een vorig leven te kunnen herinneren en bijvoorbeeld het kunnen beschrijven van ziektebeelden in één of meerdere vorige levens. Criticasters daarentegen geven ons te verstaan dat wij ons moeten realiseren dat een mens die onder hypnose is, de ‘controle’ van zijn bewustzijn – de geest – overgeeft aan iemand anders. De hypnotiseur zou de teugels kunnen overnemen. Hij of een andere entiteit zou suggesties in de geest kunnen planten. De gedachte aan een demonische ‘taking over’ spreekt boekdelen. Wie kent niet de TV-beelden van een persoon die als een kakelende kip over het podium waggelt? Het zou zo maar kunnen zijn datHet zou  een demon, die de beschikking heeft over allerlei kennis uit het verre verleden, herinneringen aaneen kan rijgen en/ of ze ‘implanteren’ en laten uitspreken, aldus de gedachtegang van deze sceptici. Op die manier een ‘verleden-leven’ suggereren.

Of een déja-vu ervaring worden door de criticasters afgedaan met wat ze het breinargument noemen. ‘Alles wat we weten en kunnen, al onze herinneringen, zitten in ons hoofd’. De afzonderlijke herinneringen vormen samen een gigantische hoeveelheid informatie. Zelfs al zou een onsterfelijke ziel al deze informatie bevatten, hoe kan dan een ziel deze informatie overdragen aan het tastbare systeem; de hersenen. Nooit zijn er in de hersenen sporen gevonden die wijzen op een massaal transportsysteem van gegevensoverdracht vóór, tijdens of ná de geboorte over andere, vorige levens. Volgens de criticasters is er een fysieke energiesysteem nodig om dit te realiseren. Maar wat deze criticasters nog steeds niet beseffen, is dat een mens een uniek wezen is en géén ding! En dit unieke wezen – de mens – bestaat uit een ziel, een geest en een lichaam!

De begrippen lichaam, ziel en geest zijn wetenschappelijk nog niet volledig tot klaarheid gebracht. De Griekse opvatting dat het lichaam vergaat en de ziel onsterfelijk is, vindt nog maar weinig aanhangers, omdat de mens een psycho-fysische eenheid is volgens de wetenschap. Het begrip geest en ziel laat echter nu nog vele nieuwe interpretaties toe. Het is meer dan wenselijk om ons denkmodel over lichaam, ziel en geest radicaal te herzien [Het vernieuwend boek ‘Het drieledig wezen’ van Hans Zevenboom]. In het nieuwe denkmodel over de mens – het drieledig wezen bestaat uit drie energievormen, drie energieniveaus – wordt in het boek ‘Het drieledig wezen’ op begrijpelijke wijze verklaarbaar gemaakt, dat je een wezen bent die de goddelijke eigenschappen heeft gekregen om te scheppen. En dat scheppen doe je op drie niveaus, te weten op ziele-, geest- en lichaamsniveau. Scheppen of creëren is niets anders dan gedachte (een energiebundel) en dat gedachte een energievorm is, die informatie in of bij zich draagt. Een duidelijk verschil tussen energie en informatie is reeds door de Boeddhisten scherp opgemerkt: als energie of materie wordt overgedragen van het ene naar het andere reservoir, neemt de energie (materie) in het ene reservoir af, in het andere toe. Dit bekende feit wordt in de natuurkunde aangeduid als de Wet van behoud van energie. Vroeger had men twee afzonderlijke wetten: de Wet van behoud van energie en de Wet van behoud van materie, maar sinds men weet dat materie gestolde energie is, volstaat men meestal met één wet. In wezen komt dit dus neer op het feit, dat de thee in de theepot vermindert als ik een kopje volschenk. Hoe ligt dat nu bij de informatie? Als ik dit schrijf, draag ik informatie over op mijn lezers. Mijn eigen informatie wordt er echter niet minder door. Hieruit volgt, dat de informatie de materie wel gebruikt als instrument van de overdracht, maar er niet zelf aan gebonden is. U heeft deze Nieuwsbrief nodig om informatie over reïncarnatie te krijgen, maar die informatie verlaat de auteur niet en blijft bestaan als de Nieuwsbrief wordt vernietigd.

Wat nu bij de dood van een individu zou kunnen gebeuren, – zo is de gedachtegang van de wetenschappers – is dat het lichaam weer tot stof terugkeert, terwijl de ervaring in een geestelijk reservoir wordt opgenomen. De door moderne theologen vaak aangehaalde Bijbeltekst: ‘stof zij gij, tot stof zult ge wederkeren’  kan nooit gebruikt worden om te stellen, dat uit stof geen nieuw leven kan ontstaan. We zien juist hoe uit de dode organismen nieuw leven ontstaat en het Bijbelverhaal vertelt juist, dat de levende mens uit stof is voortgekomen. (In Ezechiël wordt duidelijk gesteld, dat God uit dode beenderen weer levende mensen maken zal.)

 

De vraag die nog vele sceptici bezig houden, is de opvatting dat het onmogelijk is geworden voor ‘een zielenbezetting/ bevolking’ nu de wereldbevolking van een handjevol (miljoenen jaren geleden) tot meer dan 5,4 miljard mensen. En de wereldbevolking neemt alleen maar toe. Waar zijn al die zielen dan, is het aantal zielen onbeperkt, oneindig, worden er steeds nieuwe zielen ‘bijgemaakt’? Vandaar dat zij stellen dat moderne reïncarnatiegeloof een geloof is in het occulte; geheime ‘wetenschap’ zoals bijvoorbeeld toverij, spiritisme e.d.

Deze vooringenomen stelling van de sceptici bevestigt alleen maar de onwetendheid van hen, die zich nog geen ware voorstelling hebben kunnen maken van de Schepping – scheppingskracht van God -  die door God is ‘ontworpen en zodanig is uitgevoerd’. De term ‘God is Alles, en Alles is God’ komt blijkbaar niet in hun gedachte voort. Deze onwetendheid is terug te brengen tot enkele simpele vragen, zoals: ‘Waar gaat de ziel naar toe, Hemel of het vagevuur of ‘Wat is eigenlijk een ziel of een geest’ ‘ Hebben wij allemaal een ziel of gaan alleen de uitverkorenen naar de Hemel?’ ‘Wat gebeurt er nu als het fysieke lichaam komt te overlijden en de ziel keert terug naar het Hemelrijk?’ ‘Worden wij dan beoordeelt door de Schepper?’ Stel je nu eens voor dat reïncarnatie een deel is van het Gods Plan? Ja, hoe ga jij dan je leven bekijken en ja, hoe ga je dan met je leven om? Roekeloos of juist scheppend?

Het idee achter reïncarnatie is in westerse groeperingen dat het mensenleven een ‘leerschool’ is; het leven zou zijn gecreëerd om ‘nieuwe’ dingen te leren. Maar als de ziel nu alle kennis heeft van Alles-wat-er-gaande is in het Hemelrijk en de ziel alleen maar alles – met de nadruk op alles -  wenst te ervaren op Aarde; ja wat dan? Is dan reïncarnatie zinloos? Neen, reïncarnatie heeft duidelijk een doel en wel om de ziel de gelegenheid te geven door te ervaren |Wie-zij-werkelijk-is|, namelijk een kind van God. Door het te kunnen ervaren, kun je het alleen maar Zijn! Onwetendheid over reïncarnatie creëert angst en angst is geen vertrouwen hebben in jezelf, je ziel en het Goddelijke Plan.

Wetenschappelijk onderzoek

Met het doordringen van New Age denkbeelden in onze samenleving is het denken over reïncarnatie ook in een parapsychologische context geplaatst. Een beroemd onderzoek is het uitvoerig gedocumenteerde en onderzochte geval van Shanti Devi uit New-Delhi, een jong meisje dat zich verbluffende details over een vorig leven herinnerde die vrijwel allemaal bleken te kloppen. In 1953 gaven enkele bekende professoren van de universiteiten te Benares, Lucknow en Allahabad een gemeenschappelijke verklaring uit. De kern van die verklaring kwam erop neer dat de negenjarige Shanti-Devi herinneringen bezat aan een leven dat 25 jaar eerder was geleefd, dat die herinneringen op geen enkele manier anders te verklaren was dan ze te beschouwen als een bevestiging van de reïncarnatiegedachte. De Amerikaanse psychiater Ian Stevenson heeft jaren lang persoonlijkheids- en psychologisch onderzoek verricht naar reïncarnatie-ervaringen bij kinderen. Sommige kinderen vertoonden bovendien vaardigheden die samenhingen met capaciteiten van overledene of een moedervlek en geboorteafwijkingen die lijken te verwijzen naar de doodsoorzaak. Om deze redenen wordt het door onderzoekers zoals Ian Stevenson aannemelijk geacht dat er in zulke gevallen geen sprake is van fantasie, toeval of helderziendheid, maar van daadwerkelijke herinneringen aan een vorig leven.

Criticasters of sceptici verwijten dat Ian Stevenson nogal lichtgelovig is en dat hij de natuurlijke verklaringen niet ernstig genoeg onderzocht heeft; dat zijn manier van vraagstellen gebaseerd is op een vooringenomen stelling; dat hij gebruik maakt van tolken die ook in reïncarnatie geloven. Een medewerker aan een publicatie van Stevenson, David Barker, denkt dat het om een maatschappelijk verschijnsel gaat. Het kind wordt voorgesteld aan een vrouw met de woorden: ’Kijk eens, dit je vorige moeder, herken je haar niet?’ Het kind zegt dan zo iets van ‘Uh, ja’. Later beweren de omstanders dat het kind spontaan zijn moeder aanwees. [Gezichtspunt vanuit parapsychologie; ‘Herinneringen bij kinderen’, blz.114-117, J.B. Delcour, titel ‘Toch reïncarnatie’].

Nederlands bekendste deskundig op het gebied van reïncarnatie is wel Hans ten Dam, die aan de Universiteit van Amsterdam psychologie en opvoedkunde heeft gestudeerd en sinds 1983 o.a. opleidingen in regressie- en reïncarnatietherapie in binnen- en buitenland verzorgt. Hij heeft geschreven over management, over intuïtie en inspiratie, van jeugdboeken tot beleidsanalyse, van het praktische tot het persoonlijke en het mystieke. Het meest opzienbarende boek is wel het Handboek Regressietherapie (1989) met als titel ‘Catharsis en Integratie’. Citaten uit dit boek geven aan, dat zogenaamde bewijzen, dubieuze onderbouwingen en weerleggingen van reïncarnatie thuis behoren in de logica en de wiskunde. Met empirische wetenschap heeft dat allemaal niets te maken. Wat waar lijk te zijn, blijkt later onder andere condities minder waar of op een heel andere manier waar te zijn. Hans ten Dam citerend: ‘Ik heb weinig op met bekrompen wetenschappers die quasi-argumenten uit de hoge hoed toveren bij alles wat ze al bij voorbaat onzin vinden’. Verderop in zijn boek legt uit hij dat nog minder op heeft met ‘bekrompen godsdienstigen’ die vinden dat de evolutieleer niet waar kan zijn omdat zij strijdig is met de letterlijke betekenis van de Bijbel. ‘Dat zijn mensen die geen snars begrijpen van wat wetenschap en godsdienst is. Gelovigen en ongelovigen zijn mensen die sterk de neiging hebben niet meer hoeven na te denken en vooral niet willen kijken naar wat ze niet willen zien’. Hans ten Dam is een pionier in ontwikkeling van praktische, specifieke therapiemethoden en heeft zijn boek ‘Catharsis en Integratie’ gebaseerd op honderden regressies, zowel in het binnen- als in het buitenland. Zeker de moeite waard voor hen die ‘het raadsel van reïncarnatie’ niet willen accepteren, niet willen geloven of beter inzicht willen hebben in deze moeilijke materie.

Reïncarnatie in het Christendom

Vanwaar haar aantrekkingskracht?

Klaarblijkelijk oefent reïncarnatie toch een grote aantrekkingskracht uit bij westerlingen. De doctrines van pantheïsme en reïncarnatie zijn de hoekstenen van het Hindoeïsme, die erg populair zijn in de westerse wereld. Niet alleen dat we de laatste decennia veel geconfronteerd worden met het gedachtegoed van het Hindoeïsme en het Boeddhisme, maar ook de filosofie van de Hindoe-Boeddhistische-leer dat het leven verder gaat na de dood en dat we zoveel kansen krijgen die we nodig hebben om alles in orde te brengen, intrigeert ons toch op één of andere manier.

Het Hindoeïstische doel van de ziel is om uit de karma-cyclus te breken en één te worden met het Universum. De Hindoe-Boeddhistische leer van zieltransmigratie – houdt in dat een ziel kan worden geboren in het lichaam van een dier – geeft een indicatie van de levenskwaliteit van de ziel in zijn vorige leven. Een ‘goed’ leven brengt wedergeboorte naar een ‘hogere’ (bewustzijns)vorm; een slecht leven naar een ‘lagere’ vorm. Deze gedachte vervult de wet van karma, een centraal dogma van het Hindoeïsme. Karma volgens het Hindoeïsme leert dat ‘goede’ daden worden beloond en ‘slechte’ bestraft. Het Hindoeïsme leert tevens dat bevrijding van de zielsverhuizing alleen mogelijk is voor de mens, die zich heeft weten te bevrijden van onwetendheid en begeerten. Onder begeerten wordt verstaan elk verlangen naar de genoegens van deze Aarde. Onwetendheid is onbekend zijn met ‘Brahma’. ‘Hij die Brahma kent, wordt zelf Brahma’, aldus het Hindoeïsme.

De westerse reïncarnisten geloven net zoals het Hindoeïsme en Boeddhisme dat de ziel een eeuwig voortbestaan heeft, maar ze houden niet van het idee dat men kan wedergeboren worden als een dier; een slak, vlieg of hond bijvoorbeeld. Tevens bestaat er een stroming die de gedachte oppert, dat de mens geen dwingende behoefte heeft om in dit leven vrede te maken met een rechtvaardige God, of zelfs om zijn naaste met liefde en respect te behandelen. Als een mens toch zoveel levens krijgt die hij nodig heeft om de perfectie – het hoogste bewustzijnniveau, de innerlijke bevrijding van de ziel – te bereiken, zou hij wel eens kunnen denken: ‘Waarom niet vrijuit leven en de goede werken en vrede met God overlaten aan een volgend leven? Dood is dood en dan zien we wel weer!’

Als het Hindoeïstisch-Boeddhistisch geloof waar is, dan kan elk mens verzekerd zijn van een ‘betere positie’ in het volgende leven, als hij of zij moreel voorbeeldig leven leidt. Hoewel er dan wel een Opperrechter nodig zal zijn om te beoordelen of jij of ik een voorbeeldig leven hebben geleid in dit leven. Reïncarnatie gaat hand in hand met het pantheïsme, een geloofsovertuiging die ervan uitgaat dat alles en iedereen goddelijk is; dat alles God is en God alles is, elk mens inbegrepen. Elk object is in wezen goddelijk!  De ware reïncarnisten geloven niet in een ‘persoonlijke’ God, waarmee de behoefte zou bestaan om ‘vrede te sluiten’. Zij geloven in een God die voortdurend nabij aanwezig is, als een innerlijke drijvende kracht die de ganse schepping doordringt; de immanentie van God. Bepaalde religies zoals het pantheïsme sluiten aan bij deze visie, andere religies (bijvoorbeeld het Rooms-katholicisme) verwerpen haar.

En juist dit fundamentele thema – het onderscheid in geloven dat jij ook daadwerkelijk doordrongen bent van het Goddelijke Natuurlijk Bewustzijn (cel-DNA is Devine Natural Awareness) brengt ons terug naar dat ene punt; het geloof in reïncarnatie.                         Waar of onwaar?

 

Reïncarnatie & Christendom

‘Wie verzon het geloof over dat ‘ene leven’ toch’?

 

Het christendom heeft zijn eerste wortels gehad in de prediking van Jezus Christus. Jezus Christus en zijn discipelen leefde in de 1e eeuw. Volgens de evangeliën, de vier boeken die het leven en de leer van Jezus Christus vertellen, werd vermoedelijke na 6 v.Chr. in Bethlehem in Judea geboren. Het is moeilijk de evangeliën (het ‘goede nieuws’) nauwkeurig te dateren; ze ontstonden vermoedelijk tussen 70 en 110 na Chr.                                               Traditioneel werden ze toegeschreven aan 3 mannen die Jezus gekend hebben (Marcus, Mattheüs, en Johannes) en aan Lucas, die Paulus vergezelde maar Jezus nooit persoonlijk heeft ontmoet. De zendingsreizen van de apostel Paulus, vooral in het Hellenistische deel van het Romeinse rijk, droegen het Christendom tot buiten de grenzen van het toenmalige Israël. Lang voordat het eerste evangelie de vorm had waarin het bewaard is gebleven, had Paulus al een aantal brieven aan door hem gestichte christelijke gemeenschappen – ‘kerken’- gezonden. Deze, en andere brieven die door de Kerk aan Paulus zijn toegeschreven, alsook brieven die door andere volgelingen – Petrus, Jacobus en Johannes – zouden zijn geschreven en de Openbaring, die ook van de hand van Johannes zou zijn, vormen samen het Nieuwe Testament; de heilige schrift van het christendom.

In de 1e eeuw groeide het christendom, omdat de christenen een boodschap van verlossing brachten die de maatschappelijke onderlaag (armen, slaven, etc) aansprak en die zich bekommerde om de minderbeelden. Mede daardoor groeide de christelijke gemeenschap aanzienlijk. 

De leer van de vroege Kerk

Origenes, die leefde van 185-254 na Chr. was één van de Vaders van de Kerk. Origenes schreef een boek over De Grondbeginselen (De Principiis). Daarin schreef hij dat God geestelijke wezens heeft geschapen met verstand en een vrije wil. Deze wezens waren geneigd om te zondigen, hoewel niet ieder wezen. Zo kwam er een onderscheid: sommige werden ‘duivelen’, andere mensenzielen, en weer anderen engelen. Op deze manier verkondigde Origenes waarom het leven van de ene mens anders verloopt dan van de ander. Dat zou te maken hebben met de ‘zonde’, die iemand al of niet gedaan zou hebben in zijn voor-bestaan (pre-existentie). Origenes leerde heel uitdrukkelijk de pre-existentie van de ziel. Dat hierbij volgens hem ook sprake is van een herhaald leven, komt maar hier en daar even aan de orde. Origenes leerde niet dat die ziel al eerder op Aarde was in een lichaam op Aarde. Hij leerde dat de zielen voor hun geboorte bij God bestonden en dat menswording voor sommige zielen een straf was op hun begane zonden! Daarbij komt nog wel bij dat hij wel expliciet de zielsverhuizing volgens de filosofie van Plato, waarbij de mensenziel ook in een dier kan incarneren, afwees. In latere geschriften van Origenes blijkt, dat hij wel heeft nagedacht over reïncarnatie maar nergens blijkt dat hij die leer ook daadwerkelijk aanhing. Wel wijst hij uitdrukkelijk van de hand dat Johannes de Doper een reïncarnatie was van Elia.  (Lucas 1, 11-14, 17; Marcus 9, 11-13; Mattheüs 11,14-15)

Origenes was de eerste denker die reïncarnatie en opstanding met elkaar verknoopte en zo een christelijke reïncarnatiegedachte fundeerde voor de komende eeuwen.


In Origenes’ scheppingsleer zitten duidelijk voor het christendom precaire elementen: de pre-existentie van de menselijke ziel, ook van de Jezus-ziel, het etherische opstandinglichaam, de mogelijke verlossing van de duivel, het ‘bezield-zijn’ van de hemellichamen. Zijn leringen hebben veel belangrijke denkers en meesters van de Kerk voor eeuwen lang beïnvloed. Maar zijn leringen vielen de hiërarchie van de Kerk lastig, want hij verkondigde óók dat onze bevrijding afhankelijk was van onze handelingen en dat de reïncarnatie een gelegenheid was voor verbetering en spirituele verheffing. Dat was tegen het idee, dat de mensen gered konden worden alleen door de Kerk en de doop. De Kerkelijke leer: ‘Daarom zond God zijn zoon Jezus om Gods vergiffenis voor de zonden van de mens te brengen. Door zich met Zijn dood op te offeren voor de mensheid, bracht Jezus de verzoening met God tot stand. Om dit offer van verzoening, of verlossing, te kunnen aanvaarden, moesten de mensen Jezus als Heer en Verlosser accepteren. Zij doen dat door de doop, een rituele reiniging, waardoor bekeerlingen hun zonden uit het verleden symbolisch wegpoetsen om te kunnen leven volgens de ethiek die Jezus onderricht heeft’. De Vaders van de Kerk zochten toentertijd dus naar een filosofie die de plaats van de reïncarnatiefilosofie kon innemen en geaccepteerd werd door het grote volk.

Tweede eeuw

Het christendom in de 2e eeuw kent een grote uitbreiding in het Romeinse rijk, maar wordt ook tegengewerkt en lokaal vervolgd. Deze eeuw kent vele bekende martelaren, zoals Ignatius van Antochië, Polycarpus van Smyrna, Justinus Martyr, Blandina, Perpetua en Felicitas. Binnen de Kerk zelf ontstaat er strijd ten gevolge van verschillende standpunten en inzichten: de joods-christelijke stroming rond Jacobus, de leider van de christelijke gemeenschap in Jeruzalem, vindt dat de Kerk van Paulus teveel van de joodse leer is gaan afwijken; de gnostici [1] willen de christelijke leer vermengen met een ‘heidense’ filosofie, Marcion wil onder invloed van de gnostiek grote delen van de Bijbel afschaffen en Montanus verzet zich tegen de verambtelijking van de vroegchristelijke kerk.

In antwoord op deze verschillen van inzicht komt de Kerk in deze eeuw tot het opstellen van een geloofsbelijdenis [2] (de apostolische geloofsbelijdenis in 12 artikelen), tot de aanvaarding van de canon (lijst van gezaghebbende boeken van de Bijbel) en tot de instelling van het bisschopsambt. De concilies van Hippo (393) en Carthago (397) bepaalden als sluitstuk van een langdurige proces de officiële leer van de kerk én de canon van wat wij het Nieuwe Testament zijn gaan noemen.

Derde eeuw

De meest opvallende gebeurtenis in de 3e eeuw is, dat er drie centra van het christelijke geloof zijn ontstaan, te weten in Zuid Europa (de bijbel-praktische school), Alexandrië (een christelijk-wijsgerige theologie en de allegorische leeswijze van de Bijbel) en Carthago waar de stelling tussen zonde en genade centraal stond. Vanuit deze drie centra ontstaan allerlei bewegingen in de vroegchristelijke Kerk. Dit is de periode waarin de Kerk zich probeert uit te spreken over de ware leer. Er worden vragen gesteld over de goddelijke natuur van Christus en dat was tevens de grootste bedreiging voor de eenheid van de Kerk; de aard van Christus! Er had zich het geloof ontwikkeld dat Jezus God was. De belijdenis dat Christus de Zoon van God is en ook God zelf, is fundamenteel voor het christelijke geloof. Mede door de debatten die waren ontstaan rondom de opvattingen van Arius [3] kwam de Kerk tot de vaststelling van de leer van de Drie-eenheid van God en de twee-naturenleer van Jezus Christus [4].

Mede door de ijverige inzet van Athanasius van Alexandrië (295-373)  heeft zijn theologisch denken, zijn bestrijding van het arianisme [5] en de formulering van de leer van de Triniteit  geleid tot de geloofsbelijdenis van Athanasius; een uiteenzetting van de christelijke leer. Athanasius wordt ook wel de ‘vader van de orthodoxie’ genoemd

Om deze christelijke leer gestalte te geven, werd in de 4e eeuw – de tijd van de grote oecumenische concilies - de leer van de Drie-eenheid verder ontwikkeld. Er werden belangrijke grote besluiten genomen. In de geloofbelijdenis van Nicea uit 325 na Chr. is de leer van de Drie-eenheid [6] vastgelegd, o.a. de goddelijkheid van Jezus, de vier Evangeliën die gevolgd moesten worden, het credogebed en de leringen van Origenes. Arius en dus zijn gedachtegoed werd tot de ‘andersdenkenden’ verklaard en dus uit de Kerk verbannen.

Pas een eeuw ná Arius, op het Concilie van Chalcedon – oude Byzantijnse havenstad aan de Bosporus - in 451 na Chr., is de leer van de Drie-eenheid definitief vastgelegd. Er waren nog twee concilies nodig alvorens men tot de definitieve afronding van deze theologische kwesties kwam. Het was het vierde van de eerste zeven christelijke oecumenische concilies en wordt door de Rooms-Katholieke en Oosters-Orthodoxe Kerken erkend als onfeilbaar in haar vaststelling van nieuwe dogma’s.

De terminologie ‘Drie-eenheid’ wordt niet letterlijk in de Bijbel gebruikt, noch in het Oude , noch in het Nieuwe Testament, hoewel de formulering Vader, Zoon en Heilige Geest er wel in voorkomen. Vanwege het letterlijk ontbreken van het woord Drie-eenheid in de Bijbel zijn er diverse groeperingen zoals de Jehovah’s getuigen en de islam, die het begrip van een goddelijke Drie-eenheid verwerpen. De Jehovah’s halen vaak de tekst Johannes 14:28 aan, waarin Jezus herhaaldelijk aangeeft dat de Vader groter is dan Hijzelf. Binnen de islam wordt de Drie-eenheid duidelijk afgewezen. In de Koran staan verschillende verwijzingen naar de afwijzing van Jezus als Zoon van God. De twee sterkste afwijzingen staan in Soera De Vrouwen 171 – ‘Gelooft dus in God en Zijn boodschappers en zegt niet: Drie (in één)’.  En Soera De Tafel 73 – ‘Waarlijk zij lasteren God, die zeggen: ‘God is Eén der Drie’. Er is geen godheid dan de enige God’.

Vierde eeuw

De 4e eeuw werd, wat de leer betreft, beheerst door de vragen rond het thema Drie-eenheid van God; in de 5e eeuw draait het vooral om de vraag christologie. De grote vraag is hoe verhouden de twee-naturen, de goddelijke en de menselijke natuur van Christus zich tot elkaar. Op het concilie van Efeze in 431 en op het Concilie van Chalcedon in 451 worden hierover grote uitspraken gedaan. De uitspraken van Chalcedon lijken aanvankelijk gezaghebbend voor heel de christendom, maar toch tekenden zich langzamerhand de verschillen tussen Oost (Oosters-Orthodoxe Kerken) en West af.

De 5e eeuw werd beheerst door het vraagstuk over ‘de genade’. Augustinus van Hippo (354-430) die als de belangrijkste kerkvader van het westen wordt beschouwd en een onuitwisbare stempel op de Christelijke Kerk heeft gedrukt, bestrijdt de gedachte van Pelagius. Pelagius – de pelaganisten - ontkent de erfzonde en belijdt dat de mens door eigen werken verlost kan worden. Augustinus, die vanaf 376 gedurende 10 jaar lid was van de omstreden sektarische gemeenschap van Manicheeërs [Manicheïsme] bestrijdt de gedachte van Pelagius heftig. Op de Synode van Cathago (418) wordt de leer van Pelagius als ketterij veroordeeld. Deze  Manicheïstische stroming ging uit van de rationele dualistische gedachte dat er naast God als het hoogst God een afzonderlijke entiteit ‘Kwaad’ bestond. Zodoende kon God de Schepper niet als de oorsprong van het ‘Kwaad’ en de zonde worden beschouwd. Goed en Kwaad strijden als gelijkwaardige partners tegen elkaar. Augustinus’ geschriften en bijdragen hebben een zeer grote bijdrage geleverd aan de ontwikkeling van de katholieke leer inzake de Drie-eenheid, het kwaad, de verlossing, de sacramenten en het kerkelijk ambt.

Na jaren lang discussies te hebben gevoerd, werd het definitieve voorstel naar het Concilie van Orange (529) gebracht. De filosofie van de erfzonde lag in het voordeel van de Kerk en haar leiders, want als het bevestigd werd dat de mens van nature ‘slecht’ was dan was het ook onmogelijk voor een mens om uit zichzelf de ‘bevrijding’ te bereiken. Wanneer de handelingen van de mens van nature ‘slecht’ zijn dan zijn er machtige kerkelijke leiders nodig om deze slechte aard in toom te houden en de mens naar de bevrijding te begeleiden.

Latere theologen, zoals Thomas van Aquino, Johannes Calvijn en Cornelius Jansen, zijn sterk beïnvloed door het werk van Augustinus. De 16e eeuwse Reformatie, in gang gezet door Maarten Luther, zelf augustijn, Johannes Calvijn en Huldrych Zwingli is gevormd op grond van Augustinus’ denken. In hun leer over zonde en genade grepen deze reformanten weer geheel terug op de leer van Augustinus! 

De 6e eeuw draagt een donker karakter. Het wegvallen van het West-Romeinse rijk; plundering van Rome (410) en de volksverhuizingen van de Germaanse stammen hebben ook grote invloed op de geschiedenis van de Kerk. De christelijke leer werd in die tijdsperiode aangescherpt en verder vastgelegd tijdens het Concilie van Constantinopel II (553). 

De synode van Arausio (Orange) veroordeelt in 529 het semi-pelagianisme [7] en onderstreept nogmaals de visie van Augustinus op de vrije wil en de genade. ‘De mens is onbekwaam tot enig goed en kan zich tot de genade van God niet voorbereiden’.  Over het algemeen wordt aangenomen dat het principe van reïncarnatie pas tijdens de synode van  Arausio in 529 definitief werd verworpen. Tientallen jaren later – in 553, Concilie van Constantinopel II – werd het onderwerp opnieuw naar voren gebracht en toen pas werd het tot anathema verklaard. De uitleg van de theoloog Augustinus was zo belangrijk voor het gestalte geven aan de hiërarchie van de Kerk en de geestelijke leiders dat Augustinus tot heilige werd verklaard. In 533 kwam het uiteindelijk tot een kerkelijke veroordeling tijdens het vijfde concilie in Constantinopel, die daarna nog meermaals werd bevestigd en sindsdien niet meer herroepbaar was. De verkettering van de werken van Origenes was hiermee definitief; de reïncarnatiegedachte – ‘een herhaald leven op aarde’ – werd geschrapt uit de christelijke leer!

Maar de erfzonde bleef voor de Kerk een groot dilemma te zijn, want hoe kon de Kerk nu verklaren dat de ene mens meer moest lijden dan een ander? Toch werd oogluikend de gedachte van een hernieuwd leven geaccepteerd, maar dit maakte dan deel uit van de ondoorgrondelijke gedachten van God, zo verklaarde de Kerk. Maar door de doop en de opoffering van Jezus aan het kruis, kon iedereen gered worden, aldus de kerkelijke leer. Maar de hardnekkig ‘rondzwervende’ gedachte over het bestaan van reïncarnatie, baarde de Kerk toch grote zorgen. Hoe kon de goddelijke gerechtigheid met het bestaan van één leven worden verzoend? Met de filosofie van één leven kon men niet ‘zonden-vrij-genoeg-zijn’ om de Hemel te bereiken en ook was men niet ‘slecht’ genoeg om naar de Hel te gaan. De theologen kwamen nog één keer bij elkaar en Paus Gregorius I gaf de goedkeuring in het jaar 593 voor het bestaan van het Vagevuur – een plek van zuivering, waar de zielen wachten voor hun purificatie (reiniging of zuivering) om naar de Hemelen te mogen gaan. Deze zeer ingewikkelde theorie duurde eeuwen om door de hele Kerk te worden geaccepteerd. Pas in 1563, bijna duizend jaar na de stichting van de kerkelijke staat, werd deze theorie werkelijk aanvaard in het Concilie van Trente (1545-1563).

In het begin van de 7e eeuw kwam er het Pontificaat [8] van Gregorius de Grote (590-604). Deze paus is de stichter van de kerkelijke staat: naast de geestelijke leider van de Kerk, wordt de paus ook de wereldlijke heerser over de kerkelijke staat. Paus Gregorius begint met het vastleggen van de hiërarchie binnen de Rooms-Katholieke Kerk en creëerde een theoretische basis voor de leiding van de Kerk. Gregorius breidde de macht van de paus en de bisschoppen uit. In deze periode ontstaat de Gregoriaanse liturgie.  

De Middeleeuwen

Het Concilie van Trente (1545-1563) is één van de algemene of oecumenische Concilies. Centraal stond verdieping en verinnerlijking, de juiste formulering van de theologische opvattingen – met nadruk op het absolute gezag van de paus – en het bepalen van de houding tov. de Reformatie.  Het Concilie had tot doel de rol van de Kerk als grote ‘civilisator’ en wetgever te benadrukken. Het formuleerde de opvattingen en de dogma’s die voortaan de inhoud van het katholieke geloof zouden uitmaken. De besluiten van het Concilie waren er duidelijk op gericht de positie van de Rooms-Katholieke Kerk te bepalen tov. de protestanten. De besluiten van dit concilie hebben tot op de dag vandaag geldingskracht in de Kerk, al hebben latere concilies wel accentverschuivingen gelegd.

Calvijn en de Reformatie

Jean Calvin, de Fransman beter bekend als Calvijn (1509-1564) publiceerde in 1536 zijn belangrijkste hoofdwerk: Christianae religionis Institutio, wat aanvankelijk een eenvoudig leerboek zou moeten zijn, werd uiteindelijk meer een polemisch geschrift, dat een bepaalde vorm van theologie onder vuur nam, en een apologie die de verdrukten wilde beschermen. De Institutie zoals die kortweg is gaan heten, is één van de invloedrijkste geschriften uit de godsdienstgeschiedenis geworden.
De meest befaamde gedachte van Johannes Calvijn werd de theorie van de predestinatie: de mens is bij zijn geboorte al voorbestemd, tot de verdoemenis of het eeuwige heil. Hij kan er in feite niets meer aan doen. Wel kan hij een indicatie krijgen welke kant het op gaat. Als iemand zich onderscheidt door een oppassend en productief bestaan, komt het vermoedelijk wel goed na zijn dood. Calvijn zag zijn predestinatieleer zelf als een bevrijdend en geruststellend idee. Gelovigen hoefden zich niet meer druk te maken over de vraag hoe ze moesten handelen om het eeuwig heil te bereiken. Het was immers allemaal al voorbestemd, het lag in Gods hand. De mens is nietig, onbekwaam, geneigd tot alle kwaad, maar God is goed. Toch zou het idee van de voorzienigheid juist tot een hoop getob leiden, tot het worstelen met de vraag of het uiteindelijk hemel of hel zou worden. Het calvinisme wordt dan ook tot op de dag van vandaag geassocieerd met een zekere somberheid, en met een gebrek aan levensvreugde.

Het begon allemaal op 31 oktober 1517. Toen Maarten Luther 95 stellingen aan de deur van de slotkerk in Wittenberg timmerde. Het was een startschot voor een reeks van revolutionaire veranderingen in de kerk die bekend staan als de Reformatie. Oorzaak was de diepgewortelde onvrede over de praktijken van de katholieke kerk. De priester en hoogleraar Calvijn wond zich erg op over de profijtelijke handel in aflaten, waarmee zonden konden worden afgekocht. In zijn ogen kon de mens alleen worden gered door Gods genade. Een belangrijke geestverwant van Maarten Luther was Huldrych Zwingli (1484-1531) die hamerde op het belang van de Bijbel als de bron van het geloof. De katholieke kerk reageerde krampachtig op de roep om hervormingen. Zij begon een tegenoffensief, de Contrareformatie, en sprak op het Concilie van Trente (1545-1563) maar liefst 126 vervloekingen uit over de hervormers. De tegenstellingen escaleerden snel en de kerkhervorming werd een kerkscheuring die de wereldgeschiedenis zou veranderen. De volgelingen van Luther en Calvijn zouden de dominante groepering in Nederland worden. Eerst onder de naam Nederduitsch Gereformeerde Kerk, van 1816 als Nederlandse Hervormde Kerk, die ook weer met allerlei scheuringen te maken kreeg.

Vanaf die periode ontstonden allerlei argumenten van de christelijke traditionele godsdiensten tegen het gedachtegoed van de reïncarnatieleer.

 

Wat heeft de kerkgeschiedenis ons tot nu toe geleerd?

‘Wie verzon dat geloof over dat ene leven toch?’

Onze christelijke en invloedrijke kerkgeschiedenis, die zich uitsterkt over een zeer lange periode van 185 - 1563  kenmerkt zich door een machtstrijd tussen verschillende patriarchen en bisschoppen – de grote theologen zoals Orgines, Arius, Pelagius en Augustinus - uit allerlei windstreken: het interpreteren van het woord en de juiste (her)-formulering van de geschreven woorden van de eerste auteurs van de Bijbel.

De meeste auteurs van het Nieuwe Testament hebben Jezus nooit ontmoet of gezien. Zij leefden vele jaren nadat Jezus de Aarde had verlaten. Zij zouden Jezus van Nazaret bij wijze van spreken niet herkennen als ze Hem op straat tegenkwamen.
De auteurs van het Nieuwe Testament waren gelovigen én historici. Zij namen de verhalen over die aan hen en hun vrienden waren overgeleverd door ouderen, totdat uiteindelijk een geschreven verslag werd opgesteld. En besef, dat niet alles van deze auteurs in de definitieve versie van het Nieuwe Testament werd opgenomen.

 

Hoe ‘betrouwbaar’ zijn deze geschriften, die wij bezitten? In principe wordt dat bepaald door het aantal manuscripten dat we bezitten en het tijdsinterval tussen origineel en ons overgebleven kopieën. De geschriften van het Nieuwe Testament waren veruit de meest gekopieerde van de Oudheid. Er zijn nu meer dan 5300 bekende Griekse handschriften van (delen van) van het Nieuwe Testament (w.o. ruim 200 complete NT, ca. 50 muv. de evangeliën; dit getal omvat ook ca 2100 zgn. lectionaria). We kunnen daaraan toevoegen meer dan 10.000 Latijnse Vulgata’s en tenminste 9300 andere vroege vertalingen. Dat brengt het totaal op meer dan 24.000 kopieën van (delen van) het Nieuwe Testament.

Het oudst bewaarde handschrift van een volledig Nieuw Testament dateert van de vierde eeuw. De oudste fragmenten van het Nieuwe Testament dateren van minder dan 30 jaar na de laatst beschreven gebeurtenissen (95 na Chr. – 125 na Chr.) De geschriften van het Nieuwe Testament zijn met zeer grote zekerheid te dateren op de jaren 45-95 na Christus, niet later.


In de vroege kerkgeschiedenis waren er al kerken ontstaan rond de lessen van Christus en – zoals vaak gebeurt waar mensen zich in groepen verzamelen rond een krachtig idee, een vernieuwing – er waren bepaalde individuen binnen deze kerken, of enclaves, die vaststelden welke delen van het verhaal van Jezus zouden worden verteld en ook hoe! Dit proces van selecteren en bewerken zette door tijdens het verzamelen, schrijven en publiceren van de evangeliën en de Bijbel. Neem nu eens als voorbeeld het kerkelijke Concilie van Trente (1545-1563) dat als doel had om de misstanden en misbruiken binnen de Katholieke Kerk aan te pakken. Er moest duidelijkheid geschapen worden, omtrent de door de protestanten betwiste geloofspunten. Het Concilie had tot doel de rol van de Kerk als wetgever en ‘hervormer’ te benadrukken en de positie van de Rooms-katholieke Kerk te verstevigen ten opzichte van de protestanten. Het concilie formuleerde de opvattingen en de dogma’s die voortaan de inhoud van de (katholieke) geloof zouden uitmaken en sindsdien niet meer herroepbaar!  De Kerk greep daarvoor terug naar de nieuwe spiritualiteit – het teruggrijpen naar (zeer) oude geschriften, wat nu zeer ‘populair’ is geworden - die sinds het einde van de 15e eeuw leefde in de zgn. ‘katholieke Reformatie’. Op het concilie werden in 126 stellingen (zgn. canones) onderdelen van de protestantse leer als dwaling gekenmerkt. Deze werkwijze van het selecteren en bewerken van het woord onderstreept (nogmaals) de voortdurende machtstrijd die gaande was tussen ‘gelovigen’ - de toenmalige kerkleiders – over de essentiële vraag: ‘Wat is nu het ware geloof?’’Verkondigen wij het ware geloof of zij?’

Anders gezegd: Wat toentertijd tijdens de eerste zeven Concilies (van 325 – 787) door onderhandelingen – ter wille van het bewaren van de kerkelijke eenheid Oost en West en de keizerlijke macht  - werd besloten, wordt heden ten dage nog als de enige, ware christelijke leer beschouwd door vele christelijke gemeenschappen.

Zelfs enkele eeuwen nadat de oorspronkelijke geschriften waren vastgelegd, besliste een hoge raad van de Kerk alsnog eens welke doctrines en waarheden tot de officiële Bijbel van toen behoorden. Zaken die als ‘ongezond of voorbarig’ – de reïncarnatieleer - voor de massa werden beschouwd, werden weggelaten. Was het niet de hoge raad van de Kerk, dan was het wel een enkeling – Calvijn – die zijn persoonlijke theologische visie gaf op de oude geschriften. Op deze wijze wordt al eeuwen lang door kerkelijke instanties getracht om de leer van dat ene kortstondige leven, dat allesbepalend zou zijn voor hun eeuwige zaligheid, te laten overheersen in het gedachtegoed van de mensheid. En wat is nu het ‘gevolg’ daarvan: ‘Wij voelen ons afgescheiden van God en dat gevoel wakkert bij velen van ons ongegronde angsten aan, zoals bijvoorbeeld de angst voor de dood!

 [1] Gnostici. Zij meenden dat alle menselijke zielen in slavernij waren geraakt aan ‘de machten van het Kwaad’. Daardoor was het aardse leven ten prooi gevallen aan angst en geweld. Maar ze meenden ook dat het leven op Aarde weer hersteld kon worden in zijn oorspronkelijke glorie, door een proces van evolutie van alle menselijke zielen door verschillende levens heen. In oosterse tradities staat het idee van reïncarnatie vaak in het teken van het ‘geërfde’ karma uit een vorig leven. Bij de gnostici staat reïncarnatie in het teken van de persoonlijke ‘herkansing’.

Eén van de belangrijkste thema’s van de gnostiek is dat de mens van zichzelf vervreemd kan raken. Mensen kunnen vergeten wie ze zelf in werkelijkheid zijn, namelijk een deel van het Goddelijke Geheel. De verlossing uit deze onwetendheid – deze dwaling – kan de mens verkrijgen door zijn oorspronkelijke aard te herinneren, door zich te verbinden met zijn ware zelf. Dat proces wordt beschreven als bevrijding, wakker worden, de genezing van blindheid, de opstanding uit de dood! “Het her-stel” dient te worden verstaan in de zin van ‘genezing’. De ‘gnotische’ Jezus geneest mensen van de dwaling, hun zelfvergetelheid. Hij leert ze ‘zichzelf herinneren’. ”Sta op en herinner jezelf”, zegt Jezus.

[2] De geloofsbelijdenis van Nicea-Constantinopel is de tekst waarin voor de eerste keer in de christelijke geschiedenis de fundamentele doctrines van het Christendom werden vastgesteld; 1) de leer van de incarnatie/ menswording van God in de persoon van Jezus Christus en 2) de Triniteitsleer- er bestaat maar één God, maar deze manifesteert zich in drie personen. Tot vandaag de dag geldt formeel de geloofsbelijdenis van Nicea-Constantinopel als de geloofsbelijdenis van alle christenen. Deze geloofsbelijdenis moet niet verward worden met de Apostolische geloofsbelijdenis. Deze wordt niet tijdens de eucharistie gebruikt, maar geldt onder de naam De twaalf artikelen van het geloof wel als officiële geloofsbelijdenis voor de rooms-katholieken. Ze is taalkundig enigszins vereenvoudigd, wel gebaseerd op het Credo maar in tegenstelling hiermee theologisch niet omstreden omdat de tekst niet expliciet verwijst naar de Triniteit.

[3]Arius verkondigde in 300, dat Jezus menselijk was en niet bovenaards. Jezus zou tijdens zijn leven het goddelijke hebben bereikt en al zijn volgelingen konden dat ook bereiken. Maar, ja hoe kan je het goddelijke in één incarnatie bereiken, aldus tijdsgenoten? Arius ontkende de godheid van Jezus. Arius, de stichter van het arianisme werd later door het Concilie veroordeeld als ketterij

[4] De twee-naturenleer gaat over de verhouding van het goddelijke en menselijk in de Persoon van Jezus Christus of God de Zoon. Deze kwestie hangt nauw samen met de leer van de goddelijke drie-eenheid. De discussie ging over hoe men de verhouding van de Zoon tot de Vader moest omschrijven. De twee-naturenleer houdt in dat de Zoon zowel mens als God is en dat kwam het beste tot uiting in een Griekse term homoousios; hetzelfde wezen. Het is dan ook vanwege dit gegeven dat deze term het heeft gehaald op het Concilie van Chalcedon (451) waar de leer van de drie-eenheid en de twee-naturenleer definitief werd vastgesteld.

[5] Arianisme is een stroming binnen het christendom, ontstaan in het begin van de 4e eeuw. De stichter is Arius (256-336). In het arianisme wordt het dogma van de drie-eenheid niet geaccepteerd. Zowel Jezus als de Heilige Geest worden gezien als scheppingen van God de Vader, die ondergeschikt zijn. Jezus is hierbij alleen ondergeschikt aan God, terwijl de Heilige Geest onderschikt is aan zowel Jezus als God. In eenvoudige woorden kan het verschil tussen orthodoxie (de oosters orthodoxe kerken, rooms katholieke kerk en protestantse kerken) en arianisme als volgt worden samengevat: de orthodoxie stelt dat Jezus God is, het arianisme spreekt van godgelijkend.

[6] De heilige Drie-eenheid, Drievuldigheid of triniteit is de theologische opvatting in veel takken van het Christendom dat God bestaat uit drie heilige personen: de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. De drie-eenheid van God is een belangrijk thema in het christendom en heeft in de vroege kerkgeschiedenis voor grote opschudding gezorgd. De terminologie ‘drie-eenheid’ wordt niet letterlijk in de Bijbel gebruikt. Desalniettemin vond een late kopiïst (15 eeuw) het nodig nog een expliciete verwijzing toe te voegen. Zo geeft de Statenvertaling 1 Johannes 5:7 en 8 als volgt weer: ‘Want Drie zijn er, Die getuigen in den hemel, de Vader, het Woord en de Heilige Geest; en deze Drie zijn Eén’. En drie zijn er, die getuigen op de aarde, de Geest en het water, en het bloed; en die zijn tot één. Sinds Erasmus aantoonde dat deze passage uit de Vulgaat in die vorm in geen enkele Griekse tekst voorkwam, laten de meeste vertalingen de toevoeging weg. Zo schrijft de Leidse vertaling 1 Joh 5:7,8 als volgt: ‘want drie zijn de getuigen, de Geest, het water en het bloed; en die drie zijn eenstemmig’.

[7] De pelagianisten geloofden dat de mens zijn verlossing door een deugdzaam leven kan bewerkstellingen. Augustinus stelde daar tegenover de leer van de Erfzonde.

[8] Pontificaat is zowel het ambt als de ambtsperiode van een (hoge)priester, meestal in verbinding met de uitoefening van wereldlijk, politieke macht. Pontificeren; de mis wordt geleid door een bisschop.

 

Reïncarnatie en de Bijbel; het Bijbelse gezichtspunt

 

Reïncarnatie en het Oude Testament

Reïncarnatie wordt in de Bijbel niet als een specifieke lering gepresenteerd, maar we vinden in de geschriften een aantal uitspraken die betrekking hebben op het voortbestaan en de ‘wedergeboorte’ van individuele mensen, die aantonen dat de auteurs van toen die leer aanvaardden of op zijn minst hebben gekend. Deze vroegchristelijke gnostische lering [1] leidde tot een stroming die zich onderscheidde van het traditionele, kerkelijke christendom zoals dat bij het Concilie van Nicea in 325 werd geïnstitutionaliseerd. Vanaf het Concilie van Nicea werd deze gnostische stroming – de reïncarnatieleer werd omschreven als een mogelijke oplossing om alle menselijke zielen die in de ban van de ‘machten van het kwaad’ waren door een leven op Aarde  weer hersteld kon worden in zijn oorspronkelijke glorie, door een proces van evolutie van alle menselijke zielen door verschillende levens heen - door de Kerk van Rome en hun machthebbers fel bestreden. De gnostische leer werden uiteindelijk tot ketterij verklaard! Vurige bestrijders van de gnostische leer waren Justinus de Martelaar (110-165), Tertullianus (160- 230), Hippolytus van Rome (circa 235), Irenaeus van Lyon, Clement van Alexandrië (140-216), Origenes (ca. 255),Epiphanius van Salamis (310-403) en Athanasius van Alexandrië (295-373) die in 367 als eerste een lijst presenteerde van de 27 – muv. de Openbaringen waarover men nog een aantal eeuwen heeft gediscussieerd -  nog altijd gangbare boeken van het Nieuwe Testament, de huidige canon waarmee de christelijke Bijbel haar huidige vorm kreeg! Sindsdien is de canonvorming de officiële vaststelling van de inhoud van  het Nieuwe Testament geworden; de definitieve canonisering heeft plaatsgevonden in de 2e helft van de 4e eeuw! Al de nadien ontstane kerkelijke stromingen onderschrijven de canones van het Concilie van Nicea; het rooms- katholicisme en het daaruit ontstane protestantisme en de Oosters-katholieke kerken.

Binnen de christelijke kerken is de samenstelling van het Oude Testament – het zou verwijzen naar de komst van Jezus Christus - niet overal gelijk. Enkele Bijbelboeken en delen van de boeken zijn wel deel van de rooms-katholieke en de oosters-orthodoxe canon, maar niet van de protestantse canon. De katholieke Bijbel telt 46 boeken, de protestantse 39. De protestantse inhoud is gelijk aan de oorspronkelijke tekst, de Tenach, geschreven in het Hebreeuws, maar de indeling verschilt. De rooms-katholieke canon sluit een paar boeken uit, die de meeste oosters-orthodoxe kerken wel als deel van de canon beschouwen.
Een voorbeeld van vele veranderingen van de geschriften zijn de vele nieuwe, verschillende vertalingen van de Bijbel: Statenvertaling I, Statenvertaling 1977, Nederlands Bijbelgenootschap 1951, Willibrordvertaling 1995, Groot Nieuws Bijbel 1996 en Nieuwe Bijbelvertaling 2004.
 

[1]De gnostiek is opnieuw onder de aandacht gekomen door de vondst, in 1945, van gnostische geschriften de zogenaamde Nag Hammadi-geschriften uit de eerste eeuwen van onze jaartelling. Eén van de meest tot de verbeelding sprekende teksten uit de gnostieke Nag Hammadi-geschriften is het Evangelie van Thomas. Dat is een verzameling uitspraken van Jezus, die door de meest huidige historici van het christendom worden geacht ouder te zijn dan de evangeliën uit het Nieuwe Testament. De uitspraken van Jezus brengt het geheel onder een heel ander daglicht.

 

De apocriefe evangeliën

Volgens de vroegchristelijke traditie waren de apostelen de erkende getuigen van het leven en de leringen van Jezus. Volgens deze traditie zouden de Brieven van Paulus en Petrus in het Nieuwe Testament de eerste geschriften zijn en persoonlijk geschreven zijn door de betreffende apostelen. De evangeliën zouden kort daarna door ‘assistenten’ van de apostelen zoals Lucas zijn geschreven. Zij zouden voor hun bronnen gebruik gemaakt hebben van ooggetuigen. Ook zouden er tijdens Jezus optreden al schriftelijke verslagen (volgens veel Bijbelhistorici was dit de zgn. bron Q; Quelle) zijn opgetekend die later door de evangelisten zijn gebruikt om hun evangeliën samen te stellen.

Hoe de canon van het Nieuwe Testament zich precies vormde is onbekend, maar waarschijnlijk werden de brieven van Paulus het eerst verzameld. In de jaren 150-180 bestond een verzameling van Nieuwtestamentische geschriften met apostolisch gezag, die uiteraard werden betwist door de kerkvaders zoals Irenaeus (185), Hippolytus van Rome (200), Tertullianus en Clement van Alexandrië, Novatianus (250) en Cyprianus en de canon van Cheltenham (360). In de Latijnse Kerk zijn lang twijfels geweest over de apostoliciteit van de brieven. Onder invloed van de Griekse Kerk werden ze uiteindelijk erkend. Tijdens het derde concilie van Carthago in 397, werd de canon officieel door de Latijnse Kerk vastgelegd.

De boeken die pretendeerden onderdeel te zijn van het Nieuwe Testament, toegeschreven werden aan een apostel en in de eerste eeuwen tot stand waren gekomen, maar om onduidelijke redenen niet opgenomen werden in de canon, heten apocriefen.

Het Evangelie van Thomas is één van de apocriefe evangeliën. Het bestaat uit een 114-tal losse uitspraken van Jezus. Het Thomas-evangelie werd in 1945 door twee boeren bij Nag Hammadi gevonden. Voor zover men veronderstelt dateert de verzameling uitspraken van vóór de Nieuwtestamentische evangeliën, volgens de auteurs van de ‘Synopse des quatre Évangiles’ van de ‘École Biblique de Jérsalem´, het meest gezaghebbende instituut voor Bijbelstudie binnen de katholieke Kerk. In het Thomas-evangelie is het centrale thema de boodschap van Jezus dat zelfkennis ook kennis van het AL betekent. In het Thomas-evangelie staat Jezus zei: ‘Wie uit mijn mond drinkt, zal zijn zoals Ik en Ik zoals hij; en wat verborgen was zal hem geopenbaard worden’ . Het gaat hier dus om de gelijkheid van het wezen van de mens met het wezen van God. Dat is een kenmerk waarom men gewoonlijk het Thomas-evangelie als een gnostische tekst beschouwt. In de geloofsbelijdenis van Nicea (325) wordt gezegd dat Jezus één in wezen is met de Vader. Voor gnostici geldt dat voor elk mens!

Ook het apocriefe evangelie van Maria Magdalena dat reeds bekend was rond 300, maar door de bisschoppen van toen beschouwden het als een vervalsing.

 

De groep ‘andersdenkenden’ kerkvaders

  • Clement van Alexandrië (140-216) had de overtuiging dat de reïncarnatie juist was en dat apostel Paulus de reïncarnatieleer had onderwezen.
  • Clement was o.a. de leraar van Origenes (185-254) die de leer van reïncarnatie was toegedaan, maar in 232 werd geëxcommuniceerd vanwege zijn afwijkende meningen.
  • Gregorius van Nyssa (335-394) verdedigde de geloofsbelijdenis van Nicea (325) en de Triniteitsleer tegenover de arianisten. Vanaf 380 heeft hij meer aandacht voor het monastiek ideaal.
  • Tyrannius Rufinus (345-410) was een belangrijk vroegchristelijke schrijver en kerkvader. Hij verzekert in een brief aan Athanasius, dat het geloof in herhaalde levens de algemene opvatting van de kerkvaders was en van oudsher aan de ingewijden als een oude traditie werd overgeleverd. Hij heeft vele werken van en over Origenes vertaald en bewerkt vanuit het Grieks naar het Latijn; ‘de afwijkende leerstellingen van Origenes’.
  • Justinus de Martelaar (100-165) was een vroeg christelijke apologeet; verdedigde het christendom tegen allerlei beschuldigingen en legt op een positieve wijze het leven van christenen uit. Vermeldt uitdrukkelijk, dat de ziel meer dan éénmaal in een lichaam vertoeft.
  • Hilarius, de 46ste Paus (overleden 468)  was een bekende voorvechter van de reïncarnatieleer, evenals Bonaventura (1221-1274) franciscaanse theoloog, schrijver van het officiële ‘Heilig Leven van Franciscus van Assisi’.
  • Hiëronymus van Stridon (347-420) vriend en later vijand van Tyrannius Rufinus zegt: ’ De reïncarnatie werd vanaf de oudste tijden steeds aan een kleine schare uitverkorenen doorgegeven, maar die waarheid was niet bestemd voor de grote massa’.
  • Gregorius (257-332). ‘Het is absoluut nodig dat de ziel geheeld en gezuiverd wordt en als dit niet plaatsvindt gedurende zijn leven op aarde dan zal het volbracht moeten worden in verdere levens’.

Het Oude Testament

De Bijbel onderwijst wel de eeuwige ziel, maar in minder mate gaat de Bijbel uit van de reïncarnatieleer. Er zijn wel veel aanwijzingen die sterk overeenkomen met de reïncarnatiegedachte. Enkele uitspraken die betrekking hebben op het voortbestaan en de wedergeboorte van individuele mensen zijn hierna weergegeven.

 

Ø       In Genesis 2:7  Toen formeerde de Here God de mens van stof uit de aardbodem en blies de levensadem in zijn neus; alzo werd de mens tot een levend wezen’. Hiermee wordt aangegeven dat de mens voorzien is van een geest of een ziel, die hem ‘levend’ maakt.

Ø       De eerste brief van Paulus aan de Thessalonicenzen. De komst des Heren [4:13-18]. ‘Want indien wij geloven, dat Jezus gestorven en opgestaan is, zal God ook zó hen die ontslapen zijn door Jezus wederbrengen naar Hem. Paulus spreekt over een terugkeer en een opstanding van de ziel naar de Hemelen; de eeuwige ziel.

Ø      In Spreuken 8: 22-31 zegt Salamo, koning van Israël, het volgende: ’Van eeuwigheid aan ben ik geformeerd, van den beginne, eer de aarde bestond. Toen er nog geen oceaan was, ben ik geboren ….. toen was ik een troetelkind bij Hem ….. en mijn vreugde was met de mensenkinderen’ . De tekst geeft aan dat Salamo, al schrijvend van de Spreuken, volkomen op de hoogte was, bekend was van zijn ervaring als zielzijnde in de Hemelen, en nu weer in een fysiek lichaam is teruggekeerd. Dit wijst duidelijk op een reïncarnatie. De tekst wijst niet naar herhaalde geboorten in de toekomst, maar sluit het idee niet uit.

Ø       In Jeremia 1:5 zegt de Heer, wanneer Hij zich tot de profeet richt: ‘Eer Ik u vormde in de moederschoot, heb ik u gekend, en eer gij voortkwaamt uit de baarmoeder, heb Ik u geheiligd tot een profeet voor de volkeren heb Ik u gesteld.’ Dit impliceert het voortbestaan van Jeremia. Dus een wedergeboorte.

Ø       In Jeremia 30:9 - ‘Maar zij zullen de Here, hun God, dienen en David, hun koning, die Ik hun verwekken zal’.  en Ezechiël 34-23 –  ‘Dan zal Ik één herder over hen aanstellen, die hen weiden zal: mijn knecht David’. en Ezechiël 37:24 – ‘En mijn knecht David zal koning over hen wezen; één herder zal er voor hen allen zijn’. In deze passages vindt men uitspraken dat David ‘verwekt’ zal worden en opnieuw koning of herder zal zijn voor het volk van Israël. David was lang geleden al gestorven: ‘verwekt’ betekent dat dezelfde ziel opnieuw zal worden geboren, zoals de ziel in een vroegere incarnatie geboren was geweest in het lichaam met de naam David.

Ø       In Maleachi 4:5.  ‘Zie, Ik zend u de profeet Elia, voordat de grote dag des Heren komt’. Dit is een duidelijk verwijzing naar het voortbestaan en wedergeboorte van Elia. Elia, een profeet van wie men weet dat hij in het verleden heeft geleefd, daarvan wordt verwacht dat hij in de toekomst terug zal keren. En Elia is daadwerkelijk teruggekeerd in de gedaante - het fysieke lichaam – van Johannes de Doper [o.a. Mattheüs 11:13-14].

Ø       Onder de Joodse bevolking geloofde een grote groep – de Farizeeën – in predestinatie, de wederopstanding en het einde der tijden. Predestinatie was niet iets wat absoluut was. De mens had op bepaalde momenten de vrije keus. De joodse generaal Flavius Josephus (37- 98 na Chr.) die zelf Farizeeër en historicus was, schrijft in zijn boek ‘De Joodse Oudheden, VIII, hfst. I, par.3 & 4: ‘De farizeeërs geloofden dat de ziel een onsterfelijke macht in zich heeft, maar dat er een systeem van belonen en straffen bestond naar gelang de mensen in het leven deugdzaam of slecht zijn. De deugdzame zullen opnieuw tot leven komen, terwijl de ‘slechte’ zielen voor eeuwigheid gevangen zullen worden gehouden’. Ook in zijn boek De Joodse Oorlog, hfst.8, par. 5 schrijft hij: ‘dat hun ziel zuiver en gehoorzaam is en zij de heiligste plaats in de hemel krijgen, vanwaar ze in de wenteling van eeuwen opnieuw in een rein lichaam worden gezonden’.

Ø       Ook de Essenen, een Joodse religieuze sekte en tevens tijdgenoten van Jezus, geloofden in reïncarnatie. De Essenen waren overtuigd een door God uitverkoren groep te zijn binnen het volk van Israël. Dat impliceert ook een vaste overtuiging in de predestinatieleer. Het geloof in hun wederkomst deed de groep ‘vrijwillig’ ten ondergaan tijdens de Romeinse vervolgingen en belegering van hun stad in de periode van 66 tot 70 na Chr.

Reïncarnatie en het Nieuwe Testament

Uit de voorbeelden die hieronder vermeld staan, blijkt dat reïncarnatie voor velen een vanzelfsprekende zaak was en dat ook Jezus en de discipelen – en later apostel Paulus -  erin geloofden. 

Argumenten voor.

Ø       In het Nieuwe Testament vragen de mensen zich af wie Jezus nu eigenlijk is. In de omgeving van Caesaréa Filippi vroegen Jezus zijn leerlingen: ‘Voor wie houden ze de Mensenzoon eigenlijk?’ En zij zeiden: ‘Sommigen, Johannes de Doper, anderen, Elia en weer anderen Jeremia of één der profeten’. Jezus zegt zelf in Mattheüs 11:13-14: ‘Want al de profeten en de wet hebben geprofeteerd tot Johannes toe; en indien gij het wilt aanvaarden: Hij is Elia, die komen zou’. En in Mattheüs 17: 10-13 vroegen en zeiden de discipelen tot Hem: ‘Hoe kunnen dan de schriftgeleerden zeggen, dat Elia eerst moet komen? Jezus antwoordde: ‘Ik zeg u, dat Elia reeds gekomen is en zij hebben hem niet herkend…….. Toen begrepen de discipelen, dat Hij over Johannes de Doper tot hen gesproken had.’ In deze teksten spreekt Jezus duidelijk over de wedergeboorte van Elia in een menselijk vorm - een fysiek lichaam – die dan de naam van Johannes de Doper draagt.

Ø       In Johannes 1:19-23 leest men over de getuigenis van Johannes tegenover de priesters en Levieten: ‘Wie zijt gij? Zijt gij Elia?’ En Johannes antwoordde: ‘Ik ben het niet. Zijt gij de profeet?’ De verklaring voor deze ontkenning is, dat Johannes niet wist dat hij eens Elia in een ander leven was geweest. Wij herkennen onze vorige levens ook niet – tgv. de ‘sluier der vergetelheid’ – hoe zou Johannes de Doper zichzelf herkennen als Elia? Jezus wist dit vanzelfsprekend wel, toen hij Johannes ontmoette. Vandaar Zijn grote blijdschap tijdens de eerste ontmoeting.

Ø       De dood van Johannes de Doper wordt beschreven in Marcus 6:14-18. Koning Herodes hoorde van Hem, want zijn naam was bekend geworden; en men zeide: ‘Johannes de Doper is opgewekt uit de doden’. Anderen zeiden: ‘Het is Elia’. Toen Herodes hoorde, zeide hij: ‘Johannes die ik onthoofd heb, die is opgewekt’. Mattheüs 14:1-3 Herodes zeide tot zijn dienaars: ‘Dat is Johannes de Doper; hij is opgewekt uit de doden en daarom werken die krachten in hem’.

Ø       Sommigen menen de tekst van Jacobus 3:6 te kunnen aanhalen als argument voor de wedergeboorte. De tekst verwijst naar de Oerbron, vanwaar wij allen vandaan komen. ‘Doet soms de bron uit dezelfde ader zoet en bitter water opwellen?’

 

Tegenargumenten ‘Elia’

Ø       Andere teksten in het Nieuwe Testament Lucas 1:17 gaat over de aankondiging van de geboorte van Johannes de Doper ‘en hij zal voor zijn aangezicht uitgaan in de geest en de kracht van Elia, om de harten van vaderen te keren tot kinderen………’ De tekst geeft een verwijzing naar Jezus en niet naar de wedergeboorte van Elia in de gedaante van Joannes.

Ø       In 2 Koningen 2:11-18 vindt er een gesprek plaats tussen Elia en Elisa, waarin Elisa zijn wensen kenbaar maakt. Tijdens het gesprek voer Elia ten hemel – ‘alzo voer Elia in een storm ten hemel’ - en Elisa zag hem niet meer. Daarop raapte hij de mantel van Elia op, die van hem afgevallen was en sloeg op het water van de Jordaan. De profeten van Jericho zagen hem en zeiden: ‘De geest van Elia rust op Elisa’.

 Hiermee zou bedoeld worden dat de geest van Elia nooit een fysieke dood zou     hebben ondergaan.

Ø       Mattheüs 17:1-13 geeft de beschrijving weer van Jezus, die Petrus, Jacobus en zijn broer Johannes naar een hoge berg leidde. ‘En zie, hun verschenen Mozes en Elia, die met Hem spraken’. Er zou hier spraken zijn van een gedaanteverandering of zelfs een spraakverwarring kunnen zijn over de gereïncarneerde Elia in het fysieke lichaam van Johannes de Doper.

Ø       Argumenten voor, vervolg
In Johannes 3:3-8 wordt beschreven hoe de Farizeeër Nicodémus ’s nachts tot Jezus kwam en zeide tot Hem: ‘We weten, dat Gij van God gekomen zijt als leraar, want niemand kan die tekenen doen tenzij God met Hem is.’ Jezus antwoordde: ’Voorwaar, Ik zeg u, tenzij iemand wedergeboren wordt, kan hij het Koninkrijk Gods niet zien’. Nicodémus: ‘Hoe kan een mens geboren worden als hij oud is?’ ’Kan hij dan voor de tweede maal in de moederschoot ingaan en geboren worden?’ Jezus antwoordde: ‘Ik zeg u, tenzij iemand geboren wordt uit water en Geest, kan hij het Koninkrijk Gods niet binnengaan. Wat uit vlees geboren is, is vlees, en wat uit de Geest geboren is, is geest. Verwonder u niet, dat Ik u gezegd heb: gijlieden moeten wederom geboren worden’. Nicodémus antwoordde: ‘Hoe kan dit geschieden?’ Jezus geeft als antwoord: Wij spreken van wat wij weten en wij getuigen van wat wij gezien hebben, en gij neemt ons getuigenis niet aan. Indien Ik van het aardse gesproken heb, zonder dat gij gelooft, hoe zult gij geloven, wanneer Ik u van het hemelse spreek?’ En niemand is opgevaren naar de hemel, dan dien die uit de hemel nedergedaald is, de Zoon des mensen, …. zo gaat de tekst verder. Jezus geeft hiermee duidelijk aan dat Nicodémus niet in de wedergeboorte in de moederschoot gelooft, omdat hij zelf het niet wil en kan geloven. Maar vooral de laatste alinea ‘en niemand is opgevaren……..’ wijst duidelijk op een terugkeer van de ziel van de Mensenzoon uit de hemel naar het aardse leven.

Ø       Het verhaal van een man, die sinds zijn geboorte blind was. In Johannes 9:1-3 vroegen de discipelen aan Jezus:’Rabbi wie heeft gezondigd, deze of zijn ouders, dat hij blind geboren is?’ Jezus antwoordde: ‘Noch deze heeft gezondigd noch zijn ouders, maar de werken Gods moesten in hem openbaar worden’. Uit deze vragen van de discipelen blijkt heel duidelijk dat zij bekend waren met begrippen als wedergeboorte, opstanding en de terugkeer van de ziel naar het hemelrijk. Zelfs de historicus Flavius Josephus (37-98 na Chr.), de Farizeeër, schrijft over deze onderwerpen. Maar ook over de verschijning van Jezus in zijn tijd, de volgelingen van Jezus en ook Johannes de Doper bespreekt en beschrijft hij in zijn vele historische, biografische boeken.                                                                                  Jezus wijst de gedachte van Zijn leerlingen niet abrupt af als onmogelijk. Hij krijgt in dit gesprek de gelegenheid om het bestaan van reïncarnatie – het geloof in de wedergeboorte – te veroordelen voor eens en altijd, maar doet dat niet. Jezus accepteert deze opvatting en beschouwt het als heel normaal. Hij maakt juist van de gelegenheid gebruik om Zijn discipelen duidelijk te maken dat ‘de werken Gods (nog) in hem geopenbaard moesten worden’. Jezus wijst ons indirect op de ‘genezing van de geest’ van de blinde man, die nadien op wonderbaarlijke wijze wordt genezen.

Ø       Johannes 11: 24-27; de opwekking van Lazarus. ‘Martha zeide tot Hem: Ik weet, dat hij zal opstaan bij de opstanding ten jongste dage’. Jezus zeide tot haar: ‘Ik ben de opstanding en het leven; wie in Mij gelooft, zal leven, ook al is hij gestorven, en een ieder die leeft en in Mij gelooft, zal in eeuwigheid niet sterven…’. Ook hier geeft Jezus aan dat de ziekte van Lazarus niet ten dode is, maar ter ere Gods, opdat de Zoon van God erdoor verheerlijkt worde. De geest blijft leven na de dood van Lazarus bestaan en ontvangt in zijn geval een ‘gereinigd’ lichaam hier op Aarde.

Ø       Fillippenzen 3:21, De brief van Paulus aan de Filippenzen. ‘Want wij zijn burgers van een rijk in de hemelen, waaruit wij ook de Here Jezus Christus als verlosser verwachten, die ons vernederd lichaam veranderen zal, zodat het aan zijn verheerlijkt lichaam gelijkvormig wordt, naar kracht, waarmede Hij ook alle dingen Zich kan onderwerpen’. Jezus heeft ook gezegd: ‘Gij zijt goden’, waarmee Jezus doelde op de aanwezigheid van onze ziel, die een Goddelijke deel van het Geheel – Alles, Al-Wat-Is- is en in staat is om ook een god te worden. Wij allen zijn een god-in-wording!

Ø       2 Petrus 3: 8-9 ‘De Here talmt niet met de belofte, al zijn er, die aan talmen denken, maar Hij is lankmoedig jegens u, daar Hij niet wil, dat sommigen verloren gaan, doch dat allen tot bekering komen. In dit geval kan bekering beter vervangen worden door ‘inzicht’. De belofte van nieuwe hemelen en een nieuwe aarde, waar gerechtigheid woont’, aldus 2 Petrus 3:13

Ø       1 Johannes 3:2 ‘Geliefden, nu zijn wij kinderen Gods en het is nog niet geopenbaard, wat wij zullen zijn; (maar) wij weten, dat, als Hij zal geopenbaard zij, wij Hem gelijk zullen wezen; want wij zullen Hem zien, gelijk Hij is’. Deze tekst geeft een duidelijke aanwijzing, dat wij daadwerkelijk kinderen zijn van God. Dat de geest verenigd is met God en uiteindelijk zal verenigen met God. Dus reïncarnatie – het geboren en wedergeboren worden -  is een deel van Gods Plan!

Ø       Hebreën 7: 1-5, Christus en Melchizédek. ‘Want deze Melchizédek, de priester van de allerhoogste God…… aan de Zoon van God gelijkgesteld, blijft hij priester voor altoos’. Deze tekst verwijst ons naar de mogelijkheid, dat Jezus in een vroegere incarnatie Melchizédek was.

 

Argumenten tegen

Ø       Hebreeën 9:24-27 ‘En zoals het de mensen beschikt is, éénmaal te sterven en daarna het oordeel, zo zal ook Christus, nadat Hij zich eenmaal geofferd heeft om veler zonden op Zich te nemen, ten tweeden male zonder zonde aanschouwd worden door hen, die Hem tot hun heil verwachte’. De Bijbel leert ons hier, dat ons leven hier op Aarde bepaalt hoe we de eeuwigheid zullen doorbrengen; het vagevuur of de hemel. Een fundamenteel onderwerp van het christendom.

Ø       De glorie van de opstanding van Jezus Christus. Waar de Bijbel over spreekt was geen reïncarnatie in een andere vorm of een ander mens. Om dat te bevestigen sprak Jezus tot de discipel Thomas: ‘Breng uw vinger hier en zie mijn handen en breng uw hand en steek die in mijn zijde, en wees niet ongelovig, maar gelovig’ [Johannes 20:27]. In de verschijning van Jezus         [Lucas 24: 36-39] zeide Hij tot hen: ‘Waarom zijt gij ontsteld,en waarom komen er overwegingen in uw hart? Ziet mijn handen en voeten, dat Ik het zelf ben; betast Mij en ziet, dat een geest geen vlees en beenderen heeft, zoals gij ziet, dat Ik heb’.

Ø       Het evangelie – het heilbrengende boodschap van de Bijbel – vertelt ons dat Jezus is gestorven voor onze zonden en verrees uit het graf. En omdat Hij opgestaan is uit den dode, zullen wij ook opstaan. Psalm 78: 39 en Psalm 17:15 (Oude Testament) zou een duidelijke verklaring geven, dat wij niet terugkeren in dit stoffelijk lichaam, maar gelijk zijn als Hem. In de opstanding zullen wij zijn als Christus [ 1 Joh. 3:2] ‘…. wij weten, dat Hem gelijk zullen wezen; want wij zullen Hem zien, gelijk Hij is’.

Ø       Een argument dat vaak wordt gebruikt staat in de brief van Paulus aan Titus [3:5] wanneer de apostel Paulus spreekt over onze redding: ‘……niet om werken der gerechtigheid, die wij zouden gedaan hebben, doch naar zijn ontferming ons gered door het bad der wedergeboorte en der vernieuwing door de Heilige Geest, die Hij rijkelijk over ons heeft uitgestort door Jezus Christus, opdat wij gerechtvaardigd door zijn genade, erfgenamen zouden worden overeenkomstig de hope des eeuwigen levens’. De oorspronkelijke Griekse vertaling zegt: ‘niet door de werken ………, maar volgens Zijn barmhartigheid redde Hij ons door de zuivering van de reïncarnatie en door de hergeboorte van een heilige geest’.

Ø       In Deuternonium 5:8-10 staat: ‘…want Ik, de Here, uw God, ben een naijverig God, die de ongerechtigheid der vaderen bezoek aan de kinderen en aan het derde en aan het vierde geslacht van hen die Mij haten, en die barmhartigheid doe aan duizenden van hen die mij liefhebben en mijn geboden onderhouden’. Als het woord geslacht – een generatie – nu eens wordt vervangen door incarnatie, dan is deze passage beter te begrijpen.

Ø       In Génesis 26:21-25 vertelt het verhaal van Isaäk en zijn vrouw die onvruchtbaar was. Tijdens de zwangerschap stieten de kinderen in haar binnenste tegen elkaar. Dit verontrustte  Rebeka en vroeg zich af waarom overkomt mij dat? De Here zeidde: ‘Twee volken zijn in uw schoot, en twee natiën zullen zich scheiden uit uw lichaam; de ene natie zal sterker zijn dan de andere………..’ De vraag die nu aandacht vergt, is ‘kon God twee vijandelijke zielen hebben geschapen? Had God een vooroordeel en een voorkeur voor dat ene volk? Of bestond er al rivaliteit van de geesten doordat de zielen elkaar al uit een vorige leven gekend hebben?

Ø       De Bijbel leert het tegengestelde van reïncarnatie: ‘de engelen zullen uitgaan om bozen uit het midden der rechtvaardigen af te zonderen, en zij zullen hen in de vurige oven werpen; daar zal het geween zijn en het tandengeknars’.                              [Matth.13:49-50]

Ø       In het evangelie van Lucas [23:43] – de kruisiging van Jezus en de misdadigers - staat geschreven dat Jezus tegen één van de misdadigers, die aan Jezus vraagt: ‘Gedenk mijner, wanneer Gij in uw Koninkrijk komt’ waarop Jezus zegt: ‘Ik zeg u, heden zult gij met Mij in het paradijs zijn’. Opmerkelijk is dat deze passage alleen geschreven staat in het evangelie van Lucas en niet vermeld staat in het evangelie van Marcus; het oudste en de oorsprong voor het evangelie van Mattheüs en Lucas. Johannes was de enige aanwezige discipel tijdens de kruisiging, waarom heeft hij deze belangrijke woordenwisseling niet vermeld?

Ø       Het opstandingslichaam, 1 Corinthiërs 15:35-53 wordt de vereniging en de verheerlijking van geestelijke en het natuurlijke lichaam beschreven.

Ø       Jacobus 4:14 staat vermeld: ‘Gij, die niet (eens) weet, hoe morgen uw leven zijn zal! Want gij zijt een damp, die voor een korte tijd verschijnt en daarna verdwijnt’. Hier wordt het leven beschreven zoals het is; een korte tijd op Aarde vertoeven om daarna te verdwijnen richting het Hemelrijk.

Ø       De Psalmen 39:6, 103:15 en 144:5 staan vol met verwijzingen naar het kortstondige levensloopproces van de natuurlijke mens. ‘Hoe vergankelijk ik ben’.’De sterveling – zijn dagen zijn als het gras, als een bloem des velds, zo bloeit hij, wanneer de wind daarover is gegaan, is zij niet meer’. Deze teksten weerleggen de theorie dat zielen eerder of eeuwig bestaan hebben.

Ø       De gedachte van de anti-reïncarnisten is dat het evangelie – de blijde ‘boodschap’ - en de Bijbel onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn.                                                        ‘Jezus Christus is gestorven voor onze zonden, is begraven, en is opgewekt op de derde dag (1 Korinthiërs 15:3-4). Want God had de wereld zo lief dat hij zijn enige Zoon heeft gegeven, opdat iedereen die in Hem gelooft niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft. God heeft zijn Zoon niet naar de wereld gestuurd om een oordeel over haar te vellen, maar om de wereld door Hem te redden. Over wie in Hem gelooft, wordt geen oordeel uitgesproken. Maar oh wee, wie niet in Hem gelooft is al veroordeeld, omdat hij niet wilde geloven in de naam van Gods enige Zoon (Johannes 3:16-18)’.

 

Het kerkelijke geloof
Het geloof in onze verlossing door Jezus Christus sluit het idee van reïncarnatie uit! Wij kunnen ons niet verlossen, hoeveel levens we ook zouden moeten doormaken. We zijn onvolkomen en niet volmaakt, alleen God is volmaakt. De lessen die wij tijdens ons leven op Aarde moeten leren, hebben te maken met steeds weer kiezen tussen ‘Goed en Kwaad’, waarbij wij geholpen worden door God als we op Hem afstemmen en ons door Hem laten leiden. Het is dan ook om deze reden dat God zijn Zoon zond om voor ons te sterven en onze ongerechtigheid te dragen, de straf te betalen voor onze zonden en ons te bekleden met Zijn rechtvaardigheid. Als we genoodzaakt zouden zijn telkens gereïncarneerd te worden, dan heeft het sterven van Jezus Christus geen zin en geen betekenis voor ons, want we zouden dan zelf onze eigen weg tot redding en volkomenheid moeten gaan bewandelen en onszelf steeds ‘beter’ moeten maken, alvorens God ons kan accepteren, doordat wij in de naam van Jezus Christus gerechtvaardigd zijn.

Incarnatie – let wel, éénmalige wedergeboorte en niet re-ïncarnatie - is een vorm van ‘heilig-worden-door-goede-werken’ en Paulus herinnert ons in ‘de brief van Paulus aan Titus [3:5]’, dat we gered zijn, niet uit werken der gerechtigheid doch door Zijn ontferming door het bad der wedergeboorte en der vernieuwing door de Heilige Geest.

Niet-christenen

Over de betekenis van het Nieuwe Testament wordt door niet-christenen anders geoordeeld. Een meerderheid van de niet-gelovigen beschouwt het Nieuwe Testament hooguit als een menselijk boek met enige betekenis voor de wereldliteratuur. Er zijn echter ook gelovige niet-christenen die het Nieuwe Testament om deze reden verwerpen, zoals orthodoxe joden die geen enkele waarde hechten aan het Nieuwe Testament en het slechts beschouwen als een boek geschreven door mensen. Andere belijders van niet-christelijke religies, maar ook aanhangers van sommige New Age-achtige stromingen daarentegen willen aan het Nieuwe Testament nog wel een bepaalde religieuze waarde toekennen die echter afwijkt of/ en niet zo ver gaat als die van orthodoxe christenen. Zo beschouwen moslims de Bijbel (ook het Nieuwe Testament) als een (gedeeltelijke) vervalsing en leggen hindoes, boeddhisten en New Age gelovigen het Nieuwe Testament volgens hun eigen geloofsprincipes uit.

Volgens de belijdenis van de Kerk der Eeuwen zijn de opstanding van Jezus uit de doden en het geloof in zijn heilswerk dan ook twee grote kerngedachten van het Nieuwe Testament. ‘Moderne’ theologen (niet te verwarren met ‘hedendaagse’ theologen) trekken deze betekenis van het Nieuwe Testament op grond van zogeheten historisch-kritisch Bijbelonderzoek echter in twijfel.

Sceptische visie

Sinds de tijd van de ´Verlichting’ hebben Bijbelwetenschappers veel historisch-kritisch onderzoek verricht naar de evangeliën. Bijbelexegeet professor P. Smidt van de faculteit Godgeleerdheid van de Katholieke Universiteit Leuven concludeert in een overzichtsartikel [SKEPP] dat gedurende de laatste twee eeuwen de Nieuwtestamentische exegese (verklaring van het Heilig Schrift) een aantal inzichten heeft ontwikkeld:

 

  • alle evangeliën werden in het Grieks geschreven, tussen ca. 70 en ca. 100         na Chr.;
  • geen van de vier canonische evangelisten was een ooggetuige van de feiten;
  • de evangeliën bevatten een zekere hoeveelheid aan biografisch en historisch materiaal, maar kunnen niet beschouwd worden als verslaggeving, biografie of memoires;
  • evangeliën zijn boeken van geloofsverkondiging. Zij vormen een literair genre sui generis, een complexe mengeling van overgeleverde herinneringen, symbolische-religieuze interpretatie en literair-theologische constructie.

Volgens prof. Smidt kunnen deze gegevens vandaag bogen op een grote concensus onder de ‘auteurs van de hedendaagse queeste’.

Ander literair-historische kritiek stelt, dat veel Bijbelauteurs allerlei gebeurtenissen naar hun hand hebben gezet, om profetieën uit de Tenach – het eerste gedeelte van de Bijbel geschreven in het Hebreeuws, van vóór het begin van de christelijke jaartelling – naar Jezus te laten verwijzen. Dit was de manier om het Christendom ‘aantrekkelijker’ te maken in de Romeinse wereld. In deze gedachtewereld kon een God en dus ook een cultus niet ‘nieuw’ zijn. Door de ‘Jezus-cultus’ van de christenen in Rome in de Tenach te laten wortelen, werd het christendom aanvaardbaar (gemaakt).

Vanaf het begin was men zich bewust van de verschillen tussen de evangeliën. Er waren bovendien talrijke versies in de omloop. De vraag rees in welke mate men tot ‘harmonisering’ is overgegaan tijdens de zeven eerste oecumenische Concilies van deze teksten; wat werd geaccepteerd en wat niet als het enige ware christelijke geloof. Men kwam na jarenlange machtstrijd tussen de verschillende opvattingen van kerkvaders tot één gemeenschappelijke canonvorming van het Nieuwe Testament. De evangeliën van Thomas, Maria Magdalena, Philippus, Judas en de Apocalyps van Petrus en nog vele andere gnostische teksten zijn niet in de Bijbel opgenomen; beter bekend als de apocriefe evangeliën van Thomas en Maria Magdalena. Geschriften die werden opgenomen in de canon, maar die niet volledig teruggaan op de apostelen worden pseudepigrafen genoemd.

Het is ook interessant om te kijken naar wat de geschiedkundigen vertellen over degenen die aan meerdere Concilies hebben deelgenomen. Het historisch verhaal: ’De vrouw van keizer Justinianus I de Grote (482-565), Theodora I (500-548) genaamd, was een prostitué of actrice geweest. Door haar schoonheid werd ze gebracht naar het hof van de keizer als courtisane, waar ze later met de keizer trouwde. Dit veroorzaakte een gevoel van trots binnen de kringen van de prostituees. Theodora voelde echter schande voor haar verleden en om alle herinneringen uit haar verleden te schrappen, gaf zij de opdracht om al haar ex-collega’s – honderden in Constantinopel, de keizerlijke zetel  - te vermoorden. Maar volgens de wet van Karma – zo redeneerde het volk - zou Theodora moeten boeten voor datgene wat ze haar ex-collega’s had aangedaan. Theodora was bang dat haar toekomstig karma zwaar zou wegen en vroeg aan de keizer Justinianus – nadat ze de bisschoppen die het dichtst bij de keizerlijke macht stonden al te hebben beïnvloed door manipulaties - om een bijeenkomst van bisschoppen te houden waarin de leer van de reïncarnatie voorgoed verbannen werd uit het christendom. Zij geloofde hiermee, dat met de’ goddelijke’ pauselijke toestemming ze niet meer hoefde te reïncarneren. De keizer Justinianus schreef een Plakkaat van de Kerk dat door de bisschoppen van Constantinopel werd goedgekeurd in het jaar 543, waarin de leer van Origenes over het voortbestaan van de ziel en de reïncarnatie opnieuw werd veroordeeld.

Tot vandaag de dag wordt er gediscussieerd over de legitimiteit van de beslissingen van dit Concilie, want geen enkele bisschop uit het westen (600 bisschoppen uit het Oosten) en uit Rome was aanwezig. Paus Virgilius was wel aanwezig in de stad en tot deelname uitgenodigd, maar weigerde deel te nemen aan deze Concilie. Omdat hij weigerde deel te nemen werd de Paus met zijn bisschoppen uit de stad gezet en terug gestuurd naar Rome. Geschiedkundigen zeggen dat dit concilie vooral een bijeenkomst is geweest van oosterse bisschoppen om de pauselijke toestemming te krijgen voor kwesties die belangrijk werden beschouwd voor de keizer. Alle beslissingen van dit Concilie werden door de opvolgende Paus Pelagius I nog een keer goedgekeurd.

De kerkelijke macht

De gnostiek is een vroegchristelijke stroming uit de eerste eeuwen van onze jaartelling en dient te worden onderscheiden van de traditionele, kerkelijke christendom. Volgens de verzoeningsleer die bij het concilie in Nicea (325) werd uitgeroepen tot de enige zaligmakende waarheid van het christendom, zou Jezus de eniggeboren Zoon van God, zelf ook God, die met Zijn lijden boet voor de zonden van de mensheid. In de gnostische teksten is daar niets over te vinden. De gnostici leerden, in tegenstelling tot de Kerk, dat in elk mens een goddelijke vonk schuilt. Als spirituele traditie biedt de gnostiek een weg om de mens in staat te stellen zich weer met die innerlijke vonk te verbinden. Om de gnosis in zichzelf te kunnen vinden, moet een mens zich innerlijk vrijmaken, zich bevrijden van alle ‘morele slavernij’. De gnosticus is zijn eigen wetgever, maar ook zijn eigen rechter. Nooit kunnen de maatschappelijke conventies – morele gedragsregels opgelegd worden door een autoriteit – boven de innerlijke autoriteit van de individuele mens geplaatst worden. Er is in de gnostiek dan ook geen centraal kerkelijke leergezag, zoals de Kerk van Rome. De nadruk van de gnostiek op de bevrijding uit ‘morele slavernij’ – het ontkennen van kerkelijk gezag - was aanleiding voor de Kerkvaders en de machtige Romeinse keizers deze vroegchristelijke stroming fel te bestrijden. 

Een steeds weer terugkerende strijdpunt tussen de Kerk en de gnostiek was de opvatting van de gnostici, dat er geen verlossende werking van het zoenoffer van Jezus (verzoeningsleer) bestond. Het fundamentele verschil tussen de traditioneel christelijke opvatting en de gnostiek is, dat niet alleen Jezus wezensgelijk aan de Vader is, maar elk mens. Deze opvatting bracht dus een aanzienlijke beperking met zich mee van de macht van de kerkelijke leiders en juist dat was niet de bedoeling van de Kerk. Want de Kerk was van mening, dat er een zekere dwang moest zijn om de mensen te weerhouden van zonde en dat de mens dus sterke leiders nodig hadden om deze verleiding te weerstaan. Alleen de Kerk kon bescherming bieden door gebruikmaking van haar eenzijdige denkbeelden te ventileren, dat Kerk niet een instituut is dat op macht belust is, maar dat ze door Jezus Zelf gesticht is om te laten weten dat Hij bestaat en dat Hij iets met ons te maken wil hebben.

Stel dat het christelijke geloof juist oproept tot verantwoordelijkheid nemen voor de eigen spirituele ontwikkeling? En stel dat ‘dogmatisch’ geen vies woord is, maar gewoon een handig en effectief hulpmiddel aangewend voor die ontwikkeling van christenen? Wat is geloof in reïncarnatie dan nog waard? De stelling van de Kerk dat de eindeloze cycli van de reïncarnatie nooit het probleem van het ‘Kwaad’ zal oplossen, want zo zegt de Kerk, het idee dat het ‘Kwaad’ voor altijd voortduurt is ondenkbaar in het christendom. Het kwaad is overwonnen door de dood en de opstandig van Jezus Christus, en zal voor altijd weggedaan worden wanneer Hij wederkomt om de wereld te oordelen. Redeneren we verder, dan moeten we helaas concluderen dat het ‘Kwaad’ nog steeds bestaat, door het feit dat Hij nog niet is wedergekeerd(?) en dat dus de kerkelijke leer de enige oplossing biedt in deze strijd van het aardse leven; tegen het ‘Kwaad’.

Maar waarom zou de Kerk zich dan zoveel moeite getroosten om reïncarnatie al eeuwen in discretie te brengen? Waarom predikt de Kerk nog steeds ‘angst voor eeuwige hel’ of vagevuur en verdoemenis? De enige manier om je hier tegen te beschermen, aldus de Kerk is de geloofsbelijdenis van de (Rooms-katholieke en de Protestantse) Kerk te accepteren en de leer van Jezus te zien door de bril van Paulus [de brief van Paulus aan Titus 3:5], 1 Korinthiërs 15:3-4 en Johannes 3:16-18. Je kunt alleen ‘gered’ worden wanneer jij je volledig overgeeft aan de ‘verlossingsleer van de Kerk’. Waarom dan niet de gnostische leer aanvaarden en de reïncarnatie leren zien als een ‘persoonlijke her-kansing?’ Waarom dan niet ‘vrij’ kunnen zijn van Kerkelijke inmengingen, doctrines en vele dogma’s? Waarom worden er dan - tot van vandaag de dag - nog steeds begrippen als Hel, Vagevuur, Satan of de Duivel en Verdoemenis gepredikt? Waarom zgn. ‘Verlossing door de Kerk’ prediken als men in staat is zichzelf te verlossen van het ‘Kwaad’.

De begrippen Hel en Vagevuur[www.nieuwespiritualiteitforum.com] ‘werken’ nog steeds bij de mensen. De meeste georganiseerde religies zijn gebaseerd op het angst; angst en nog eens angst! Lees de Koran, Soera 35:35 waarin staat: ‘Maar zij die Allah afwijzen, hun wacht het Vuur van de Hel ….. Aldus belonen wij alle ondankbaren!’ Soera 9:29, ‘Strijd tegen hen die niet in Allah of in de laatste Dag geloven. Strijd tegen hen die zich niet houden aan alle geboden en verboden van Allah en zijn Boodschapper. Strijd tegen hen die niet de Religie van de Waarheid erkennen’. De koran verklaart duidelijk, aangaande de ongelovigen: ’hun daden zijn als een luchtspiegeling in de woestijn. De dorstige houdt ze voor een oase, tot hij die bereikt en ontdekt dat er niets is; wel zal hij Allah vinden, die gezwind de rekening met hem vereffent, want Allah talmt niet als er moet worden afgerekend’. Soera 9:26, ‘Hij straf de ongelovigen. Aldus honoreert hij allen zonder geloof’. De islam heeft vrouwen herhaaldelijk in een ondergeschikte positie geplaatst, maar het christendom – de orthodoxie - toch niet?                                            Lees 1 Korinthiërs 1:4-9 of Efeziërs 5:22-24 ‘Vrouwen, onderwerp u aan uw man als aan de Heer. Want de man is het hoofd van de vrouw, zoals Christus het hoofd is van de kerk… Maar zoals de kerk onderdanig is aan Christus, zo moeten ook de vrouwen hun man in alles onderdanig zijn’.

Met behulp van de geschetste angstbeelden wisten de Kerk – de georganiseerde religies -  hun zielen te winnen en te behouden. Zolang mensen denken dat God net is als de mens - genadeloos, egoïstisch, rancuneus en wraakzuchtig – zolang zullen ze in de Hel blijven geloven en in een God die hen daar heen stuurt. In vroegere dagen konden de meeste mensen zich geen God voorstellen die boven dat alles stond. Dus accepteerden ze de leer van de Kerk, instanties of instituten om de ‘vreselijke wrake Gods te vrezen’. [Jozua 10:10-11; Numeri 25:4-9; Jozua 8:1-30; 2 Koningen 8:1; 2 Koningen 19:35; 1 Koningen 20: 28-30; 2 Kronieken13: 16-17 ‘De mensen trekken tegen elkaar op en verminken elkaar, doden elkaar, want hun is omomwonden verteld dat God hetzelfde met hen doet, en dat God wil dat zij het elkaar aandoen’] Het leek of de mensen het zelfvertrouwen misten om zichzelf goed te vinden, om te zien dat ze goed handelden, uit zichzelf en om hun eigen redenen. Dus moesten ze – de Kerk, om zichzelf in de hand te houden - , een religie ontwerpen die leerde over een boze, vergeldende God. De vroege kerk verklaarde daarom de reïncarnatieleer tot ketterij. Vervolgens vond de vroege Kerk het sacrament van de biecht uit. De biecht kon de kerkganger bieden wat reïncarnatie beloofde. Dat wil zeggen: hem een nieuwe kans geven. Maar de absolutie kon niet rechtstreeks van God komen. Dat liep via de Kerk, waar de priesters je een bepaalde ‘boetedoening’ voorschreven. Er werden meer en meer regels door de Kerk uitgevaardigd. Elke regel werd ondersteund door de sanctie van de eeuwige verdoemenis door God, behalve wanneer de overtreding werd opgebiecht. Dan vergaf God de persoon en werd hij niet verdoemd. Maar het gevolg was dat de mensen nu dachten dat ze alles konden doen, zolang ze maar ter biecht gingen. De kerken raakten leeg en dat was niet de bedoeling. Er moest een nieuwe manier gevonden worden om de harten weer van vrees te vervullen. Dus werd het Vagevuur uitgevonden (Concilie van Nicea 325, Paus Gregorius I gaf uiteindelijk goedkeuring in 593 voor het bestaan van het Vagevuur). De leer van het Vagevuur verkondigde dat God je voor je zonden zou straffen, zelfs wanneer je ze gebiecht had. Volgens deze leer stelde God een bepaalde hoeveelheid lijden vast voor iedere imperfecte ziel, gebaseerd op het aantal en de soort zonden die zij had begaan. Doodzonden - die nog steeds door de Kerk worden gehanteerd - zouden je, als je ze niet voor je overlijden had gebiecht, regelrecht naar de Hel sturen. De kerken stroomden weer vol, de collectes brachten ook meer geld op, en er kwam meer contributiegeld binnen, want de leer van het Vagevuur hield ook in dat je je vrij kon kopen van het lijden (Kerkvaders hebben vermoedelijk het idee van geld inzamelen uit het apocriefe boek 2 Makkabeën 12:42-46, ‘Hij hield een inzameling onder al zijn mannen en stuurde de opbrengst naar Jeruzalem om offerande te doen voor de zonde’).Volgens de leer van de Kerk kon je een aflaat (Calvijn,1509-1564) verkrijgen, maar alweer niet rechtstreeks van God. Alleen via een kerkelijke ambtsdrager. Die speciale aflaten bespaarden je het verblijf in het Vagevuur. Voor een heel hoge som kon je een ‘volle’ aflaat verkrijgen. Dat hield in dat je helemaal niet in het Vagevuur hoefde door te brengen. Maar de arme man kon dit financieel niet opbrengen en de kerken stroomden weer leeg. Maar de kerken bedachten toen de novenenkaarsjes. Een novenenkaarsje aansteken voor de ‘arme zielen in het vagevuur’. Voor zichzelf konden ze niets doen, maar ze konden tenminste bidden om genade voor de overledenen. Het zou zeker helpen als er voor elke kaars een muntje of twee door het gleufje werd geduwd, zo redeneerde de kerkelijke leiders.

Over Pius XII, die paus was van 1939 tot 1958 gaat het verhaal dat hij ernstige pogingen in het werk heeft gesteld om het geloof in de reïncarnatie weer officieel toe te staan, maar helaas niet gelukt.
En zo kabbelt het christendom voort. 

Een Nieuwe Spiritualiteit

Ongelooflijk! Geen wonder dat de Kerk reïncarnatie als een onwaarheid beschouwde. Mensen hebben helaas niet alles meteen doorzien. De kerkleiders waren van mening dat de mensen maar niet bezig moesten zijn met eventuele vorige en latere incarnaties, maar dat alle aandacht gericht moest zijn om in het huidige leven te komen en te groeien tot een ware goed-christen.

Het zijn de georganiseerde religies die door middel van hun meest gewijde geschriften hebben duidelijk gemaakt dat bijvoorbeeld wreedheid en doden een acceptabele reactie is op de zwakheden en onderlinge verschillen van de mensen. Het zijn de georganiseerde religies die eisen dat je in hun leerstellingen gelooft en uiteindelijk hun systeem van overtuigingen accepteert. Op die manier zijn er vele onjuiste overtuigingen en denkbeelden gecreëerd bij miljarden mensen. En het zijn onze eigen overtuigingen die ons zover gebracht hebben, dat wij hun ideeën hebben geaccepteerd en blindelings hebben aanvaard! Het zijn de mensen zelf die hebben aangekondigd dat het Gods Wil is, gebruikt als excuus ter rationalisatie en rechtvaardiging van de meest barbaarse gedragingen die je maar kunt voorstellen. Wij hebben deze aangeleerde gedragingen – deze opgelegde overtuigingen van georganiseerde religies – gebruikt om onze zin door te drijven, niet de Wil van God. Wordt het dan niet eens tijd om afstand te nemen van onze ‘Oude Ideeën’ over ‘Gods Wil’ en ‘Gods Wegen’?

Wij moeten overstappen op de Nieuwe ervaring van de Goddelijkheid als wij ooit vrede op Aarde willen kennen. De moderne religie heeft haar kans gehad om deze gecreëerde illusie – Gods Wil – te doorbreken en ons naar een nieuwe waarheid terug te leiden. De moderne religie heeft echter gekozen vast te houden aan de leringen uit de premoderne tijd, om het dogma van honderden en duizenden jaren her te handhaven. En aldus heeft de moderne georganiseerde religie de moderne mens in de steek gelaten. Wordt het nu niet eens tijd om een Nieuwe Spiritualiteit te aanvaarden? Een spiritualiteit die niet van je eist dat je ergens in gelooft. Neen, zij nodigt je eerder uit om voortdurend aandacht te besteden aan je ervaring. Want de persoonlijke ervaring is je bron van gezag en niet zozeer wat een ander je heeft verteld.

Als jij tot een specifieke religie moet behoren om God te vinden, dan zou dat betekenen dat je slechts op een specifieke, verplichte wijze tot Hem kunt komen. Waarom zou God dat van jou verlangen?

Het Thomas-evangelie waarin staat in logion 108. Jezus zeide: Wie uit mijn mond drinkt zal zijn zoals ik en ik zoals hij; en wat verborgen was, zal hem geopenbaard worden’.

Samenvatting

Reïncarnatie; waar of onwaar?

Reïncarnatie; een geloof of een realiteit?

Reïncarnatie; wie verzon dat geloof over dat ‘ene’ leven toch?

Reïncarnatie; is reïncarnatie een onderdeel van Gods Plan? Reïncarneren wij dan toch allemaal?

Reïncarnatie: het Nieuwe Inzicht, het waarom? Deel II, Nieuwsbrief december 2009.

 

Klik hier voor deel 2

 

Stichting Millennium-Visie
Hans Zevenboom

www.nieuwespiritualiteitforum.com
www.hetnieuweinzicht.nl
www.millennium-visie.org


 

 


 


View My Stats